Via haar belastingadviseur klaagt verzoekster er over dat de Belastingdienst haar verzoek om een vergoeding voor de kosten van rechtskundige bijstand inzake het wijzigen van de voorlopige aanslag 2016 heeft afgewezen.
Het is niet aan de Nationale ombudsman, maar uitsluitend aan de rechter, om te beoordelen of de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld bij het opleggen van een voorlopige aanslag. Wel kan de Nationale ombudsman in dit geval beoordelen of de Belastingdienst in redelijkheid kon komen tot de afwijzing van het verzoek. Er is voor de Nationale ombudsman alleen dan aanleiding om de afwijzing als een niet behoorlijke gedraging aan te merken, ingeval die beslissing onvoldoende was gemotiveerd en niet verdedigbaar zou kunnen zijn in een rechterlijke procedure.
De Nationale ombudsman acht het standpunt van de Belastingdienst en van het Ministerie van Financiën dat een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand bij het indienen van een verzoek om herziening van een voorlopige aanslag in het geheel niet aan de orde is, mede gezien de wetsgeschiedenis, niet houdbaar.
Verzoeksters belastingadviseur heeft zich ter onderbouwing van het verzoek om een kostenvergoeding beroepen op een rechterlijke uitspraak, die dateert van vóór een wijziging van de wetgeving inzake de voorlopige aanslag, en op de wetsgeschiedenis. De Nationale ombudsman zal de (juridische) vraag of die rechterlijke uitspraak ook in dit geval van toepassing moet worden geacht niet beantwoorden. Hij bekijkt de klacht vanuit het perspectief van de behoorlijkheid. In dat verband acht de Nationale ombudsman het volgende van belang. De wijziging van de wetgeving inzake de voorlopige aanslag heeft tot gevolg gehad dat de belastingplichtige, langs elektronisch weg, op een eenvoudigere en laagdrempeligere manier een wijziging in een voorlopige aanslag teweeg kan brengen, dan via het indienen van een bezwaarschrift. Het is duidelijk dat de wetgever dat ook met de wijziging beoogt heeft. Uit hetgeen de belastingadviseur naar voren heeft gebracht kan worden afgeleid dat het voor hem niet moeilijk was te doorgronden dat de hoogte van de voorlopige aanslag werd veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst ten onrechte uitging van inkomsten in box 2. En het was voor de belastingadviseur geen substantiële hoeveelheid werk om dat via het indienen van een elektronisch formulier te laten wijzigen. Het is in het maatschappelijk verkeer niet ongebruikelijk dat men kosten van geringe aard die men als gevolg van fouten van anderen, zoals ook overheidsinstanties, moet maken, om het herstel van die fouten te bewerkstelligen, zelf draagt. Dienovereenkomstig was het, naar het oordeel van de Nationale ombudsman, niet onlogisch of onjuist dat de Belastingdienst er in dit geval van uit ging dat de belastingplichtige de kosten die zij moest maken voor het wijzigen van de voorlopige aanslag zelf voor haar rekening nam.
Gezien het bovenstaande, kon de Belastingdienst in dit geval in redelijkheid komen tot de afwijzing van het verzoek om een kostenvergoeding. De onderzochte gedraging is behoorlijk.