2005/002

Rapport

Verzoeker stond te Rotterdam als eerste automobilist in een rij te wachten voor een rood verkeerslicht. Toen het verkeerslicht op groen sprong en verzoeker optrok, kwam een motoragent aangereden. Deze gaf met een handgebaar verzoeker het teken dat hij achteruit moest gaan. Verzoeker heeft hieraan gehoor gegeven en is daarbij met de achterzijde van zijn auto tegen de voorzijde van zijn achterligger gebotst. Verzoeker heeft daarop een klacht ingediend over de handelwijze van de motoragent. Gebleken is dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 29 september 2003 in verband met de op die dag plaatsvindende havenmanifestatie, talloze motoragenten van andere korpsen had ingeschakeld. Hoewel noch de klachtbehandeling in eerste aanleg, noch het onderzoek van de Nationale ombudsman de identiteit van de motoragent in kwestie, respectievelijk het korps waar hij of zij bij in dienst is had opgeleverd, kwam de Nationale ombudsman toch tot een oordeel over de klacht.

De wetgever heeft bepaald dat weggebruikers verplicht zijn gevolg te geven aan de aanwijzingen van (onder andere) politieambtenaren, mits die aanwijzingen zijn gegeven in het belang van de veiligheid op de weg.

Bij het opvolgen van een gegeven aanwijzing heeft de weggebruiker de verantwoordelijkheid dat hij de verkeersveiligheid niet onnodig in gevaar brengt. Voor de politieambtenaar betekent dit dat hij bij het geven van een aanwijzing hij waar mogelijk moet voorkomen dat door een aanwijzing een gevaarlijke situatie ontstaat.

In dit geval had een politieambtenaar in het kader van het gemotoriseerd begeleiden van een bijzonder transport enkele weggebruikers, onder wie verzoeker, voor wie het verkeerslicht op groen stond opdracht gegeven te stoppen. De politieambtenaar in kwestie gaf daarbij door een teken met zijn hand de reeds opgereden verzoeker eveneens een aanwijzing om (achteruit te rijden teneinde) het kruispunt vrij te maken.

In dit onderzoek heeft de direct achter verzoeker rijdende automobiliste over de toedracht van het ongeval onder meer verklaard dat verzoeker de aanwijzing om achteruit te rijden vrij snel opvolgde. Dat is volgens de Nationale ombudsman een indicatie dat verzoeker zich er kennelijk niet voldoende van heeft vergewist of directe opvolging van de aanwijzing wel veilig mogelijk was.

Uit de beschrijving die de automobiliste heeft gegeven kan voorts worden opgemaakt dat de

motoragent niet in de gelegenheid was om te bezien hoe zijn aanwijzing precies kon worden uitgevoerd zonder dat dit tot een botsing zou leiden. Hij reed immers met hoge snelheid en begeleidde enkele bussen die het kruispunt over moesten. Hij is abrupt gestopt, heeft verzoeker een teken gegeven en is toen snel achter de bussen aan gereden. Hij is dus maar heel kort op het kruispunt geweest. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.

Ook had verzoeker er over geklaagd dat de korpsbeheerder zijn schadeclaim had afgewezen.

In het verlengde van zijn oordeel over de handelwijze van de betrokken motoragent was er voor de ombudsman geen reden om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet behoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Verzoeker gesommeerd kruispunt vrij te maken waardoor hij betrokken raakte bij aanrijding.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond