Verzoeker klaagt erover dat twee met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op respectievelijk 8 december 2000 en 24 januari 2001 hebben geweigerd zijn aangifte van discriminatie door het Holland Casino Utrecht op 8 december 2000 op te nemen.
Verder klaagt verzoeker erover dat de met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht die verzoekers klacht hierover heeft behandeld, niet onafhankelijk was terwijl de politie verzoeker had toegezegd dat zijn klacht door een onafhankelijke klachtbehandelaar zou worden onderzocht.
Tevens klaagt verzoeker erover dat deze klachtbehandelaar tijdens een gesprek op 19 maart 2001 tegen hem heeft gezegd dat hij naar drank rook.
Verder klaagt verzoeker erover dat het College van toezicht op de kansspelen (verder te noemen: het College) zijn klacht van 21 februari 2001 over het Holland Casino Utrecht op 22 maart 2001 heeft afgedaan op grond van ontoereikend onderzoek, omdat geen hoor en wederhoor is toegepast.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het College zijn beslissing van 22 maart 2001 onvoldoende heeft gemotiveerd.
Beoordeling
A. INLEIDING
Verzoeker bezocht op 8 december 2000 het Holland Casino te Utrecht. Nadat een croupier aan de roulettetafel had geweigerd om verzoekers geld om te wisselen in fiches en verzoeker daardoor niet aan het spel heeft kunnen deelnemen, is verzoeker naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van discriminatie door het Holland Casino.
B. TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS UTRECHT
I. Ten aanzien van de aangifte
1. Verzoeker klaagt er over dat twee met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op respectievelijk 8 december 2000 en 24 januari 2001 hebben geweigerd zijn aangifte van discriminatie door het Holland Casino Utrecht (hierna: het casino) op 8 december 2000 op te nemen.
2. Verzoeker stelt dat hij op 8 december 2000 naar het politiebureau was gegaan om aangifte te doen van discriminatie door het casino. Volgens verzoeker had de croupier hem niet willen helpen om een spel te spelen. Verzoeker had op het politiebureau gesproken met ambtenaar S. S. had de aangifte van verzoeker echter niet willen opnemen, omdat er naar de mening van S. geen sprake was van discriminatie, aldus verzoeker.
Nadat verzoeker bij een volgend bezoek aan het casino was gebleken dat het casino aan hem een entreeverbod had opgelegd, was hij op 24 januari 2001 weer naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van discriminatie. Verzoeker had op het politiebureau gesproken met een servicebaliemedewerkster, mevrouw P. Mevrouw P. had eveneens geweigerd zijn aangifte op te nemen, aldus verzoeker.
3. Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman is gebleken dat S. naar aanleiding van verzoekers aangifte van discriminatie door het casino op 8 december 2000, telefonisch contact had opgenomen met het casino. Aan de hand van de door het casino aan S. verstrekte informatie was S. van mening dat er geen sprake was geweest van discriminatie door het casino en had hij geen aanleiding gezien om de aangifte van verzoeker op 8 december 2000 op te nemen.
S. heeft dit bezoek van verzoeker aan het politiebureau vastgelegd in het bedrijfsprocessensysteem (BPS).
Volgens P. kon zij zich het bezoek van verzoeker aan het politiebureau op 24 januari 2001 heel goed herinneren. Dit omdat verzoeker zich op een agressieve en onbeschofte wijze zou hebben gedragen. Verzoeker had uitgelegd wat er aan de hand was betreffende het probleem dat hij had met Holland Casino en aan mevrouw P. gevraagd of zij in ieder geval het entreeverbod zou kunnen opheffen. P. had verzoeker gezegd dat zij niets voor hem kon doen, omdat er volgens haar sprake was van een civielrechtelijk geschil tussen verzoeker en het casino. Nadat verzoeker hierover heel boos was geworden, had P. in het BPS gekeken en de mutatie van S. gelezen waarin deze aangaf dat er naar zijn mening geen sprake was van discriminatie. P. heeft daarop verzoeker meegedeeld zijn aangifte niet op te nemen omdat er geen sprake was van een strafbaar feit.
4. Ingevolge artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie Achtergrond, onder 1.). Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. In alle andere gevallen dient de politie de aangifte op te nemen. Voor betrokkene staat dan, in geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof.
5. Van discriminatie is in strafrechtelijke zin sprake wanneer achterstelling of ongelijke behandeling plaatsvindt met een bepaald motief. De strafbaarstelling in artikel 429quater Wetboek van Strafrecht (Sr) betreft discriminatie "wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of seksuele geaardheid" en de strafbaarstelling van art. 137g Sr betreft opzettelijke discriminatie "wegens ras" (zie Achtergrond, onder 7.).
Verzoeker wilde op 8 december 2000 bij de politie aangifte doen van discriminatie. Hij vertelde op het bureau aan S. dat hij zojuist in het Holland Casino was geweest en dat de croupier hem geweigerd zou hebben een spel te spelen. Een vrouw zou eerder geholpen zijn.
S. vermeldde in een daags daarna opgemaakte mutatie dat verzoeker een licht tintje heeft, dat hij er niet uitziet als een allochtoon en dat hij ABN spreekt. Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman is niet gebleken dat verzoeker bij zijn bezoek aan het bureau heeft verwezen naar bijvoorbeeld etnische afkomst of godsdienst die motief voor discriminatie zou zijn geweest. Een aanwijzing voor het tegendeel is hetgeen S. in het kader van de klachtbehandeling door de politie heeft opgemerkt (zie Bevindingen, onder C.4.): verzoeker had er geen idee van op grond waarvan hij dacht te zijn gediscrimineerd. Hij wilde aangifte doen van discriminatie omdat het personeel van het casino eerst iemand anders had geholpen. S. had daarop aan verzoeker uitgelegd dat discriminatie altijd naar aanleiding van ras, geloof, huidskleur of iets dergelijks moest zijn.
6. Gelet op het vorenstaande kon de politie zich op voorhand op het standpunt stellen dat er in dit geval geen sprake was van discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of seksuele geaardheid als bedoeld in artikel 429quater Sr dan wel van discriminatie als bedoeld in artikel 137g Sr. Het enkele feit dat het personeel van het casino eerst iemand anders heeft geholpen, is op zichzelf niet op te vatten als discriminatie en geen strafbaar feit. Dat ambtenaar S. tijdens het bezoek van verzoeker aan het politiebureau op 8 december 2000 telefonisch contact heeft opgenomen met het casino, teneinde na te gaan wat er precies is gebeurd, doet aan het hierboven staande niet af.
7. Wat betreft verzoekers klacht dat de politie op 24 januari 2001 heeft geweigerd zijn aangifte op te nemen, wordt het volgende opgemerkt. Uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker zich op 24 januari 2001 weer tot de politie heeft gewend omdat hem de toegang tot het casino was geweigerd, met het verzoek of de politie hem verder wilde helpen. Gelet op het feit dat het weigeren van de toegang samenhing met de gebeurtenissen op 8 december 2000 kon de politie zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het hier een civielrechtelijk geschil betrof en dat er geen sprake was van discriminatie of een strafbaar feit. Op de politie rustte dan ook niet de plicht de aangifte van verzoeker op te nemen.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
II. Ten aanzien van de klachtafhandeling
1. Verzoeker klaagt er verder over dat de met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht die verzoekers klacht hierover heeft behandeld niet onafhankelijk was, terwijl de politie verzoeker had toegezegd dat zijn klacht door een onafhankelijke klachtbehandelaar zou worden onderzocht.
2. Verzoeker merkt in dit verband op dat hem door de districtschef bij brief van 22 februari 2001 een onafhankelijke klachtbehandelaar was toegezegd. In zijn brief van 28 maart 2001 had verzoeker de districtschef laten weten dat hij een gesprek had gehad met de klachtbehandelaar de heer Ma., maar dat hij er over twijfelde of de heer Ma. onafhankelijk zou kunnen oordelen. Verzoeker wijst er daarbij op dat Ma. tevens hulpofficier van justitie is. Ook zou Ma. de beschuldigende woorden van zijn collega's S. en P. hebben overgenomen dat verzoeker naar drank zou ruiken.
3. Volgens de korpsbeheerder is Ma. een van de aangewezen en opgeleide klachtbehandelaars van het district Marco Polo. Deze klachtbehandelaars zijn onpartijdige medewerkers die, conform de vastgestelde klachtenprocedure, voor het behandelen van klachten zijn opgeleid (zie Achtergrond, onder 5.).
4. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het een klacht onbevooroordeeld behandelt. Dit betekent dat een klacht dient te worden behandeld door een persoon die niet bij het beklaagde politieoptreden was betrokken.
In deze zaak is hieraan voldaan. De heer Ma. had als inspecteur van politie voldoende afstand van de werkvloer om verzoekers klacht in behandeling te kunnen nemen.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
5. Voor zover verzoeker erover klaagt dat hem is toegezegd dat zijn klacht door een onafhankelijke klachtbehandelaar zou worden behandeld, wordt opgemerkt dat inherent is aan een interne klachtprocedure dat de klacht wordt afgehandeld binnen de organisatie zelf, in dit geval het politiekorps.
Dit doet er echter niet aan af, dat door de brief van de districtschef aan verzoeker van 22 februari 2001 waarin hem een onafhankelijke klachtbehandelaar was toegezegd, bij verzoeker de indruk heeft kunnen ontstaan dat zijn klacht zou worden behandeld door iemand die buiten de politieorganisatie staat.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de opmerking over drankgebruik
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de klachtbehandelaar tijdens een gesprek op 19 maart 2001 tegen hem gezegd heeft dat hij naar drank rook.
Verzoeker merkt hierbij op dat de klachtbehandelaar Ma. tegen hem had gezegd: “in navolging van de ambtenaren S. en P. ruikt u naar drank”.
2. Ma. erkent dat hij tijdens het gesprek dat hij met verzoeker op 19 maart 2001 heeft gehad tegen verzoeker heeft gezegd dat hij naar drank rook. Ma. zou dit ter sprake hebben gebracht omdat mevrouw P. hem had meegedeeld dat verzoeker rook naar alcohol. Verzoeker had daarop tegen hem gezegd dat hij dat “probleem” vaker heeft, hij daar vaker op is gecontroleerd, maar daarvoor nooit is bekeurd. Verder had verzoeker tegen Ma. gezegd dat zijn adem naar alcohol zou ruiken door de medicijnen die hij inneemt.
3. Politieambtenaren dienen in hun optreden bij conflicten tussen burgers altijd (de schijn van) partijdigheid te vermijden en een onbevooroordeelde houding in te nemen.
In dit geval heeft Ma. verzoeker meegedeeld dat hij naar drank rook. In zijn resumé geeft Ma. aan dat door toedoen van verzoeker de situatie bij het casino en de politie zou zijn geëscaleerd. Dit was te wijten aan verzoekers eigen agressieve gedrag (zie Bevindingen, onder A. 9.2.). Hoewel niet is gebleken dat Ma. met zijn opmerking over het ruiken naar drank van verzoeker hiermee bewust wilde aangeven dat het gebruik van alcohol debet zou zijn aan het voorval in het casino, heeft hij met deze opmerking wel deze indruk kunnen wekken. Dit is niet juist.
Ma. heeft door zijn handelwijze onvoldoende oog gehad voor het belang van verzoeker dat zijn klacht op een onbevooroordeelde wijze door de politie zou worden afgehandeld.
De onderzochte gedraging is op dit onderdeel niet behoorlijk.
C. TEN AANZIEN VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT OP DE KANSSPELEN
I. Ten aanzien van hoor en wederhoor
1. Verzoeker klaagt er over dat het College van Toezicht op de Kansspelen zijn klacht van 21 februari 2001 over het Holland Casino Utrecht op 22 maart 2001 heeft afgedaan op grond van ontoereikend onderzoek, omdat geen hoor en wederhoor is toegepast.
2. Het College van toezicht op de kansspelen merkt in reactie op deze klacht op dat het College in geval van een klacht over het opleggen van een entreeverbod slechts marginaal toetst of het een geval betreft waarin een entreeverbod kan worden opgelegd ingevolge het huisreglement. Het is niet aan het College om een inhoudelijk oordeel te geven over een opgelegd entreeverbod. Indien een bezoeker het niet eens is met een opgelegd entreeverbod en Holland Casino het entreeverbod handhaaft, rest betrokkene slechts de weg van de burgerlijke rechter, aldus het College. Verder merkt het College op dat het naar aanleiding van de reactie van Holland Casino aan het College van toezicht van 15 maart 2001, het College niet heeft kunnen constateren dat het Holland Casino in strijd zou hebben gehandeld met de geldende regelgeving en dat het Holland Casino naar behoren had gereageerd op de klacht van verzoeker.
3. Op de behandeling van klachten door het College van toezicht is Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast dient uit een oogpunt van zorgvuldigheid de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.
Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat elk van de bij de klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht.
Wanneer een klachtbehandelende instantie de klacht voorlegt aan de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en het gegeven antwoord geheel aansluit bij de klacht, is het niet noodzakelijk de reactie aan de klager voor te leggen. Wanneer de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een geheel ander licht plaatsen, is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste.
4. Verzoeker stelt dat de croupier geweigerd heeft zijn inzet aan de roulettetafel te accepteren. Volgens verzoeker was het sein “rien ne va plus” op dat moment nog gegeven en bestond de mogelijkheid om nog aan het spel deel te nemen. Volgens verzoeker was er sprake van discriminatie op grond van zijn huidskleur. Voorts voerde verzoeker aan dat zijn vrienden getuigen waren geweest van het incident en dat de leiding van het casino van het voorval niets zou hebben gezien.
5. Gelet op het feit dat het casino ontkent dat verzoeker zou zijn gediscrimineerd, en dat verzoeker zich agressief zou hebben gedragen had het op de weg gelegen van het College van toezicht op de kansspelen om verzoeker in het kader van hoor en wederhoor in de gelegenheid te stellen om op de reactie van het casino te reageren. Door zonder meer uit te gaan van de juistheid van de reactie van het casino heeft het College uit een oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling jegens verzoeker niet juist gehandeld.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat het College van toezicht op de kansspelen zijn klachtenreglement inmiddels heeft aangepast in die zin dat een bepaling is opgenomen over het toepassen van hoor en wederhoor (zie Achtergrond, onder 4.).
II. Ten aanzien van het motiveringsbeginsel
1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat het College de afhandeling van zijn klacht in zijn brief van 22 maart 2001 onvoldoende heeft gemotiveerd.
2. Een van de vereisten van behoorlijke klachtbehandeling is dat het oordeel over de onderzochte gedraging wordt gemotiveerd. Deze motivering moet kenbaar en begrijpelijk zijn en dient de te nemen beslissing te kunnen dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.
Verder brengt het vereiste van zorgvuldigheid met zich mee dat op alle klachtonderdelen wordt ingegaan, en dat bij toetsing aan regelgeving wordt aangegeven op welke regelgeving wordt gedoeld en hoe deze regelgeving luidt.
3. Het College heeft in zijn reactie op verzoekers klacht van 22 maart 2001 opgemerkt dat het College op grond van de het College ter beschikking staande stukken niet heeft kunnen constateren dat Holland Casino in strijd zou hebben gehandeld met de geldende regelgeving en dat het casino naar behoren heeft gereageerd op verzoekers klacht.
In zijn motivering gaat het College op geen enkele wijze inhoudelijk in op de door verzoeker aangevoerde argumenten. Dit is niet juist. De beslissing die het College verzoeker op 22 maart 2001 heeft gezonden naar aanleiding van de door verzoeker ingediende klacht is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond, behoudens ten aanzien van het niet opnemen van de aangifte en de onafhankelijkheid van de klachtbehandelaar; op deze punten is de klacht niet gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van het College van toezicht op de kansspelen te Den Haag is gegrond.
Met instemming de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat het College van toezicht op de kansspelen zijn Klachtenreglement inmiddels heeft aangepast in die zin dat een bepaling is opgenomen over het toepassen van hoor en wederhoor.
Onderzoek
Op 23 mei 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht en een gedraging van het College van toezicht op de kansspelen.
Nadat verzoeker nadere informatie had verstrekt werd naar deze gedragingen, waarvan de gedraging van het regionale politiekorps Utrecht wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder en het College van toezicht op de kansspelen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De reacties van de korpsbeheerder en de Commissie van toezicht gaven aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker diende op 15 december 2000 schriftelijk een klacht in bij het Holland Casino Utrecht wegens discriminatie. In zijn brief merkte hij het volgende op:
“…Hierbij maak ik protest, dat ik niet geholpen ben bij een spel roulette op de 5 gulden tafel zaterdag 8 december om 14.15 in Holland Casino Utrecht terwijl ik 50 gulden op tafel neerlegde en andere mensen (nieuw) voor liet gaan. Ik vroeg de croupier of hij alsnog wilde helpen. Hij keek mij arrogant aan en negeerde mij. Ik vroeg mij af of hij mij niet discrimineerde. Hij pakte mijn geld aan maar (ik) kreeg geen fiches. Uiteindelijk vroeg ik mijn geld terug. Ik kreeg met moeite mijn geld terug. Uiteindelijk kreeg ik van de Tafeldame, floormanager en andere floormanager en veiligheidsvrouw een officiële waarschuwing. Terwijl zij mijn argumenten niet wilden aanhoren.
Ik heb aangifte gedaan bij de politie wegens discriminatie…”
2. Bij brieven van 19 en 24 januari 2001 diende verzoeker een klacht in over het regionale politiekorps Utrecht en het Holland Casino Utrecht bij de burgemeester van Utrecht. In zijn brief van 19 januari 2001 merkte hij onder meer het volgende op:
“Hierbij geef ik aan, dat ik Holland Casino Utrecht (Nederland) beticht van discriminatie.
a) dat ik niet geholpen ben om een spel te spelen
b) dat ik mijn argumenten niet naar voren kon brengen
c) dat ik eruit ben gezet (zie brief aan het Casino).
Ik heb tot op heden nog geen reactie gehad van HC (Holland Casino; N.o.). Ook ben ik niet geholpen door de politieman S. (…), daar hij vond dat (alweer) mijn argumenten niet goed zijn. Dat was 8 december (…).
(…)
Ik hoop dat u mij wilt helpen, en zo dat het Casino te Utrecht wordt gesloten.
Let wel, ik heb een Nederlandse naam maar met een Molukse achtergrond.”
En in zijn brief van 24 januari 2001 gaf hij onder meer nog aan:
“Ten tweede male ben ik naar de politie te Utrecht Marco Pololaan (24-01-01, 15.30) geweest, en ben nu geholpen door politiebeambte mevrouw P. (…) en haar gevraagd of zij een aangifte wil opnemen van discriminatie t.a.v. Holland Casino Utrecht daar ik een entreeverbod heb gekregen, (…) terwijl ik degene ben geweest die aangifte wilde doen bij de politie daar ik ook niet geholpen ben door politiebeambte S. 8 december 2000. (dit heb ik al eerder beschreven).
Van Holland Casino Utrecht heb ik 10 januari een brief ontvangen dat de zaak onderzocht werd, er werd niet gesproken omtrent een entreeverbod (…).
Ik neem dit zeer ernstig. Dit is zeker ten tweede male discriminatie en de politie wil je daar niet mee helpen, alleen als de boel escaleert.”
3. Holland Casino te Utrecht liet verzoeker op 26 januari 2001 schriftelijk weten:
“…U klaagt over het feit dat u zich gediscrimineerd voelt door één van onze medewerkers. Deze zou geen wissel van geld voor jetons voor u hebben willen uitvoeren en zich arrogant tegenover u hebben gedragen. Tevens schrijft u dat andere betrokken medewerkers, waaronder een Floormanager en een medewerkster van de afdeling Bedrijfsbeveiliging, niet naar uw argumenten hebben willen luisteren en aan u een officiële waarschuwing hebben gegeven.
Om uw klacht met de nodige zorgvuldigheid te behandelen is door ons gesproken met de betrokken medewerkers. Uit deze gesprekken is ons gebleken dat aan uw verzoek tot het uitvoeren van een wissel niet kon worden voldaan, aangezien op dat moment net een nieuwe spelronde aan de speeltafel was begonnen. Procedureel gezien mag op dat moment ook geen wissel worden uitgevoerd. Verder is ons gebleken dat uw verbale reactie vervolgens aanleiding was tot het geven van een officiële waarschuwing. Op onze verzoeken tot het aangaan van een gesprek in de spreekkamer wilde u niet voldoen. Tevens weigerde u om uw legitimatiebewijs of entreebewijs te tonen aan de desbetreffende Floormanager, terwijl u volgens ons Huisreglement daartoe verplicht bent. Sterker nog, tijdens het gehele incident, en zelfs nadat de officiële waarschuwing u was aangezegd heeft u zich gedragen op een wijze die wij niet accepteren van onze gasten. Derhalve werd ook besloten om aan u een entreeverbod op te leggen voor de duur van 12 maanden. Het gegeven dat u aangifte zou hebben gedaan bij de politie van vermeende discriminatie nemen wij voor kennisgeving aan.
Naar aanleiding van vorenstaande zien wij derhalve geen reden om de genomen beslissing te wijzigen en handhaven het genomen standpunt aangaande het aan u opgelegde entreeverbod.
Eén en ander betekent dat de opheffing van uw entreeverbod eerst na 9 december 2001 zal plaatsvinden. Na genoemde datum zult u bij een eerstvolgend bezoek voor een persoonlijk gesprek worden uitgenodigd. Dit om na te gaan of de omstandigheden die tot het opleggen van het entreeverbod hebben geleid inmiddels tot het verleden behoren…”
4. Verzoeker diende vervolgens op 21 februari 2001 een klacht in bij het College van toezicht op de kansspelen. In zijn brief liet hij het volgende weten:
“…8 december 2000 ben ik met mijn jaarkaart naar de Nieuwe Casino te Utrecht gegaan, zoals ik altijd regelmatig kom in andere HC's in Nederland en bekend sta als een rustige en goede gast.
Ik wilde spelen op de roulettetafel en legde mijn geld neer. Ik liet zelf 3 andere mensen voor mij gaan. Uiteindelijk vroeg ik of hij mij wilde helpen (croupier). Hij keek mij arrogant aan en ik vroeg hem, alsnog mij te helpen, en pakte het geld en gaf mij geen fiches. Ik zei tegen hem waarom doe je dit, omdat ik bruin ben. Mijn vrienden die dit zagen, wilden mij helpen. Ik heb hen gesust. Uiteindelijk riep de croupier de tafelcheffin en sprak met hem. Ik mocht niets zeggen, terwijl zij niets heeft gezien. Daarna de floormanager en daarna de filiaalchef als ook de veiligheidsmanager. Ik mocht mijn zegje niet doen en mij werd een officiële waarschuwing gegeven terwijl zij niets zagen en hoorden. Ik heb mijn vrienden weer gesust. Ik heb hen geattendeerd dat dit discriminatie is en dat ik naar de politie ging. Dat heb ik gedaan. Daar ik weer probeerde te praten nadat ik bij de politie ben geweest, willen zij niets van mij aannemen.
(…)
Uiteindelijk heb ik een advocaat in de arm genomen en HC Utrecht heeft weer met leugens gestrooid daar ze zeiden dat ik het casino wilde benadelen door een vechtpartij of iets dergelijks.
Ik heb u al gezegd dat mijn vrienden alles zagen en hoorden en dat zij geen geweld gebruiken zelfs (zich) er niet mee bemoeien, en de leiding heeft niets gezien.
Ik vraag u of het mogelijk (is) de HC Utrecht de vergunning af te nemen en mijn geld teruggeeft als ook een schadevergoeding…”
5. De chef van het district Marco Polo liet verzoeker bij brief van 22 februari 2001 het volgende weten:
“…Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw klachtbrief d.d. 24 januari 2001 welke het college van burgemeester en wethouders ons heeft doen toekomen op 5 februari 2001.
Door onvoorziene omstandigheden ben ik niet eerder in de gelegenheid geweest te reageren op uw brief. Waarvoor mijn welgemeende excuses.
Aangezien uw klacht zich, onder andere, richt tegen collega's van het district Marco Polo, laat ik, als districtschef Marco Polo, een onderzoek instellen naar het gestelde in deze klacht. Ik heb uw klacht daartoe in handen gesteld van een onafhankelijk klachtbehandelaar, de heer F. Deze zal z.s.m. contact met u opnemen…”
6. Het College van toezicht op de kansspelen berichtte verzoeker bij brief van 22 maart 2001:
“…Met een brief van 26 februari 2001 heeft het College uw klacht voorgelegd aan Holland Casino met het verzoek daarop een reactie te geven. Met inachtneming van de reactie van Holland Casino d.d. 15 maart 2001, alsmede van de brief die Holland Casino d.d. 26 januari 2001 rechtstreeks aan u richtte, bericht het College u als volgt.
Op grond van de het College ter beschikking staande stukken heeft het College niet kunnen constateren dat Holland Casino in strijd zou hebben gehandeld met de geldende regelgeving.
Het College is voorts van opvatting dat Holland Casino naar behoren heeft gereageerd op uw klacht en beschouwt deze hiermee als afgehandeld. Indien u het niet eens bent met het door Holland Casino opgelegde entreeverbod, kunt u zich wenden tot de burgerlijke rechter…”
7. Verzoeker deelde daarop het College van toezicht op de kansspelen bij brief van 24 maart 2001 het volgende mee:
“…In antwoord op uw bevindingen wil ik u wel attenderen dat deze erg mager zijn en dat u mij geen enkel uitleg geeft. U neemt alleen de bevindingen en uitleg van HC Utrecht over.
U heeft geen videobeelden gezien en mij en mijn getuigen niet aangehoord.
Zoals ik u schreef in mijn brief aan u, dat géén van de mensen van HC Utrecht iets gezien of gehoord hebben.
Het stinkt uit uw brief naar partijdigheid…”
8. In zijn brief aan de chef van het district Marco Polo van 28 maart 2001 merkte verzoeker onder meer op:
“Wil ik u hierbij mededelen omtrent het gesprek met de heer Ma. daar de heer F. gestorven is. Ik condoleer u hiervoor. Ik twijfel of de heer Ma. onafhankelijk kan oordelen. Hij is hulpofficier v. justitie. Ik heb hem dat 26 mrt tel. medegedeeld en dat hij de woorden toepast van zijn collega's en mij een beschuldigende bewoordingen zegt.
Ik citeer: a. Hij zegt, in navolging van de heer S. en mevrouw P. ruikt u naar drank.
Mijn antwoord aan hem is: de heer en mevr. S.- P. heeft mij dat nooit medegedeeld in woord en geschrift.
(…)
dat ik nooit ben aangehouden voor drankmisbruik.”
9.1. De chef van het politiedistrict Marco Polo deelde verzoeker op 30 mei 2001 schriftelijk het volgende mee:
“…Als klachtbehandelaar was aangewezen de heer F. die helaas in deze periode is overleden. Vervolgens heb ik de inspecteur van politie de heer Ma. verzocht de behandeling van uw klacht over te nemen.
Het onderzoek heeft zich gericht op de weigering van de heer S. en mevrouw P. uw aangifte op te nemen betreffende discriminatie door personeel van het Holland Casino te Utrecht. (…)
Uit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van enig strafbaar feit gepleegd door het Holland Casino jegens u. Derhalve hebben de collega's S. en P. dan ook juist gehandeld door geen aangifte op te nemen. Ik betreur de escalatie welke mede door uw houding en agressiviteit jegens genoemde collega's is ontstaan.
Dit klachtonderdeel acht ik ongegrond.
Gaandeweg het ingestelde onderzoek heeft u aangegeven de onpartijdigheid van de klachtbehandelaar in twijfel te trekken (uw schrijven van 28 maart 2001). Vanuit de door de heer Ma. opgemaakte rapporten twijfel ik niet aan de integriteit van de heer Ma. en zijn rapporten en acht ik dit, in mijn ogen secundaire, klachtonderdeel eveneens ongegrond.
Tot slot wil ik vermelden dat ik mij betreffende de interne procedures van Holland Casino geen oordeel vorm. Ik heb begrepen dat u met een advocaat hierover aan het procederen bent…”
9.2. Het naar aanleiding van verzoekers klacht opgemaakte rapport van inspecteur van politie Ma. van 27 mei 2001 luidt als volgt:
“…Inhoud klacht
De klacht van (verzoeker; N.o.) omvat het feit, dat tot tweemaal toe aan het district Marco Polo, geweigerd werd van (verzoeker; N.o.) een aangifte op te nemen betreffende discriminatie, contra het Holland Casino. In een later stadium vecht (verzoeker; N.o.) de onpartijdigheid van klachtbehandelaar aan.
Genoemde klacht is gericht aan de Burgemeester en Wethouders van de stad Utrecht. Vanuit Algemene Zaken werd ondergetekende benaderd over deze klacht. Hierop is verwezen naar de formele klachtenprocedure van de politie Regio Utrecht. Hierna zijn betreffende schrijven doorgezonden naar het district Marco Polo, ter afhandeling ingevolge deze procedure.
Eerste contact vanuit Marco Polo
Op 22 februari jl. is er een schrijven gericht aan (verzoeker; N.o.), waarbij collega F. van het district Marco Polo wordt aangewezen als klachten behandelaar. Door het plotseling overlijden van deze collega, wordt niet direct gereageerd op de klacht.
Op 14 maart krijgt ondergetekende de klacht ter behandeling. (…)
Eerste gesprek met klager, aan het bureau Marco Polo, 19 maart 2001 om 18.15 uur
(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij zich hevig teleurgesteld vindt in het politieoptreden, nadat hij uit het Casino is verwijderd. Hij geeft aan verwijderd te zijn om zijn huidskleur. Om dit feit wilde hij aangifte doen, tot tweemaal is hij aan het politiebureau Marco Polo geweest. Direct toen hij uit het Casino was verwijderd, heeft hij de brigadier van politie S. gesproken. Hierbij liet hij weten wat er gebeurd was. Conclusie van S. was, dat er van discriminatie geen sprake was. Dit is aan (verzoeker; N.o.) medegedeeld. Deze is hierop boos geworden. Uiteindelijk werd (verzoeker; N.o.) door S. verwezen naar Holland Casino om het aldaar verder te regelen. (Verzoeker; N.o.) is toen teruggegaan. Kreeg daar ruzie met een beveiligingsbeambte, waarna (verzoeker; N.o.) officieel een verbod is opgelegd voor een jaar om waar dan ook het Holland Casino te bezoeken. Eerder had dit al plaats moeten vinden maar de personalia kon toen niet direct achterhaald worden van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij via advocaten nu procedure voert tegen het Holland Casino. Enkele dagen na genoemd voorval is (verzoeker; N.o.) weer naar het bureau Marco Polo gegaan, om aangifte te doen. Aldaar is hij te woord gestaan door een van de servicemedewerksters, mevrouw P. (Verzoeker; N.o.) geeft aan dat deze mevrouw zich correct droeg, maar niet met het gewenste antwoord kwam en geen aangifte op nam omdat er geen sprake zou zijn van discriminatie. Voor zover bekend bij (verzoeker; N.o.) is er niets vermeld in de computersystemen van de politie, dus kon die mevrouw P. dus zich niet beroepen op het feit dat zij hier iets over gelezen had. (Verzoeker; N.o.) geeft aan gauw kwaad te worden en dat hij dan met stemverheffing gaat praten. Hij wordt altijd al gediscrimineerd en hij vindt dat hij eens wat harder en beter voor zich zelf op dient te komen. Ten tijde van het gesprek rook ik dat de adem van (verzoeker; N.o.) riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. (Verzoeker; N.o.) gaf aan dat hij hier dus ook kwaad om wordt daar hij vaak gecontroleerd wordt op dit feit maar hij nog nooit een proces-verbaal heeft gehad. (Verzoeker; N.o.) geeft aan geen alcohol en drugs te gebruiken. Hij gebruikt medicijnen die deze zogenaamde alcohol lucht veroorzaken. (Verzoeker; N.o.) geeft aan dat zijn opvliegerigheid erger lijkt dan dat het is. Zo ook toen hij tegen mevrouw P. uitviel toen deze geen aangifte wilde opnemen. (Verzoeker; N.o.) laat weten, waarschijnlijk in het gesprek met de heer S. en mevrouw P. te kort af te zijn geweest. Hij kan daar niets aan doen, omdat hij voelt dat hem onrecht wordt aangedaan.
(Verzoeker; N.o.) laat weten een beroepsgokker te zijn. Hij komt zeker al zo'n 20 tot 25 jaar in Casino's, vooral in de Holland Casino's. Hij heeft hierbij nog nooit moeilijkheden gehad dit zou de eerste keer zijn. Veel vrienden van hem hebben genoemd voorval allemaal meegemaakt. Echter wil (verzoeker; N.o.) de namen van die vrienden niet geven, daar hij hun wil beschermen tegen Holland Casino en zij er verder niets mee te maken hadden. Alle vrienden hadden hun afkeer uitgesproken over het optreden van Holland Casino.
Daarnaar gevraagd gaf (verzoeker; N.o.) mij toestemming om ook een onderzoek te doen in het Holland Casino te Utrecht. Ik heb (verzoeker; N.o.) aangegeven om bij Holland Casino te onderzoeken of er inderdaad een strafbaar feit heeft plaats gevonden en de weigering van de collega's om een aangifte op te nemen, al of niet terecht is. (Verzoeker; N.o.) verleende hiertoe zijn toestemming. Tevens gaf hij aan dat hij er begrip voor had, dat van de zes weekse afhandeltermijn werd afgeweken. Hierop hebben wij een vervolg afspraak gemaakt.
Verklaring mevrouw P. (servicemedewerkster, service afdeling district Marco Polo)
Op 22 maart jl. had ik naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.) een nader gesprek met mevrouw P. Zij gaf aan dat zij (verzoeker; N.o.) nog goed kon herinneren, naar aanleiding van zijn agressieve en onbeschofte gedrag aan de balie van het bureau Marco Polo. (Verzoeker; N.o.) was aan het bureau geweest op 24 januari jl. in de middag.
(Verzoeker; N.o.) had uitgelegd wat er aan de hand was betreffende het probleem dat hij heeft met Holland Casino. Hij vroeg nu aan mevrouw P. of zij iets voor hem kon betekenen, om in ieder geval het verbod op te heffen zodat hij Holland Casino weer mag betreden. P. geeft aan naar (verzoeker; N.o.) niets voor hem te kunnen betekenen, daar dit een civiele zaak betreft, een geschil tussen Holland Casino en de klager. Hierop wordt (verzoeker; N.o.) erg boos aan de balie van het bureau. Mevrouw P. probeert door op hem in te praten, (verzoeker; N.o.) rustig te krijgen, hetgeen nauwelijks lukte. Hierna kwam (verzoeker; N.o.) met het verhaal dat hij aangifte wilde doen van discriminatie. Mevrouw P. is hierop in het BPS systeem gaan kijken en kwam hierbij de mutatie onder nummer; (…) tegen. Hierin rapporteert S. het eerdere voorval en het feit dat na zijn onderzoek blijkt dat er geen sprake is van discriminatie. Hierop gaat Mevrouw P. terug naar (verzoeker; N.o.) en deelt hem mede geen aangifte op te nemen, daar er geen sprake is van enig strafbaar feit. Hierop is (verzoeker; N.o.) uit zijn dak gegaan aan de balie. Heeft zich zeker onbeschoft jegens Mevrouw P. gedragen die hierop niet is ingegaan. Uiteindelijk heeft (verzoeker; N.o.) laten weten, naar de burgemeester te gaan, waarna mevrouw P. haar naam en dienstnummer heeft opgegeven aan (verzoeker; N.o.), die kwaad is vertrokken.
Mevrouw P. gaf aan dat (verzoeker; N.o.) sterk riekte naar het gebruik van inwendige drank ten tijde van zijn bezoek, maar dat zij daar niets over heeft gezegd tegen (verzoeker; N.o.). Tevens heeft zij haar handelen bij haar directe chef, de heer St. gecheckt die had aangegeven te handelen in de lijn van het vermelde in de mutatie van S., eerder genoemd. Mevrouw P. laat tevens weten dat (verzoeker; N.o.) ten tijde van zijn bezoek aan het bureau Marco Polo alleen was.
Gesprek met de heer S,. brigadier van politie
(…) S. laat weten dat ten tijde dat (verzoeker; N.o.) aan het bureau is, hij contact heeft opgenomen met Holland Casino om te checken wat er gebeurd was en of er sprake was van enig strafbaar feit. Uit dit onderzoek is S. van geen strafbaar feit gebleken en heeft dit aan (verzoeker; N.o.) medegedeeld en derhalve is dan ook geen aangifte opgenomen. S. kan zich niet herinneren dat toen (verzoeker; N.o.) zijn beklag kwam doen in gezelschap was van anderen was. Tevens geeft S. aan dat hij in dienst was als groepschef. Hij zich met (verzoeker; N.o.) is gaan bemoeien omdat de betreffende balie medewerkster zeer onbeschoft door (verzoeker; N.o.) te woord werd gestaan.
26 maart jl. telefonisch contact met (verzoeker; N.o.)
Op genoemde dag heeft behandelaar telefonisch contact met (verzoeker; N.o.) om een nadere afspraak te maken. Zonder er verder iets te kunnen inbrengen begint (verzoeker; N.o.) kwaad uit te vallen naar ondergetekende. Naar aanleiding, van ons gesprek op 19 maart jl. Iaat (verzoeker; N.o.) weten dat hij mijn onpartijdigheid in twijfel trekt en al een brief heeft klaar liggen voor de burgemeester en districtschef waarover hij in dit schrijven zijn beklag zal doen. Tevens is hij boos over het feit dat er een mutatie zou zijn in het systeem van de politie opgemaakt door S. Ook gilt (verzoeker; N.o.) zijn ongenoegen uit over het feit dat behandelaar een onderzoek instelt bij het Holland Casino. Het antwoord kon hij wel voorspellen. Van enige onpartijdigheid door mijn persoon zou dan ook geen sprake kunnen zijn. (Verzoeker; N.o.) eist dat hij zijn jaargeld terug krijgt en dat zijn naam uit het bestand van Holland Casino wordt gehaald. Hierover was hij bezig met een advocaat. Nadat (verzoeker; N.o.) enigszins weer aanspreekbaar werd, heb ik hem geconfronteerd met mijn uitleg betreffende het onderzoek bij Holland Casino. Echter viel er met (verzoeker; N.o.) geen zinnig woord meer te spreken.
Betreffende de stand van zaken met Holland Casino heb ik (verzoeker; N.o.) laten weten, dat dit een procedure is tussen hem en Holland Casino en wij daar niets mee te maken hebben. Kortom een gesprek viel niet meer te voeren met (verzoeker; N.o.). Hij luisterde niet hij schreeuwde alleen maar door de telefoon. Ik heb (verzoeker; N.o.) geadviseerd zijn brief te schrijven. Tevens heb ik hem laten weten mijn onderzoek af te ronden en dat de uitslag hiervan via een schrijven van de districtschef Marco Polo zal worden medegedeeld, daar hij met behandelaar niet meer wenste te praten. In het gesprek viel mij op dat (verzoeker; N.o.) feiten van het eerste gesprek dat ik met hem had gehad verdraaide, zoals zijn toestemming om een gesprek te houden bij het Holland Casino.
26 maart, gesprek met dhr O. van Holland Casino
Bij Holland Casino te Utrecht (…), heb ik een nader gesprek gehad met de heer O. manager Security en Risk Control van het betreffende filiaal.
De heer O. gaf aan bekend te zijn met het voorval daar er momenteel een klacht van (verzoeker; N.o.) is ontvangen, die door het College van Toezicht zal worden afgehandeld. Betreffende het incident in januari heb ik de rapporten die aanwezig zijn in het Holland Casino, zowel van de tafelmanager als de security manager mogen inzien. Hieruit bleek mij duidelijk dat (verzoeker; N.o.), zich boos en agressief gedroeg naar de tafelmanager. Reden was dat wanneer het spel gespeeld wordt op een bepaald moment niet meer ingezet mag worden of gewisseld kan worden. (Verzoeker; N.o.) wilde dit wel, echter de tafelmeester had aangegeven dat er niet meer gewisseld werd voor deze ronde en had het aangeboden geld van (verzoeker; N.o.) dan ook opzij gelegd. Een dame die deelnam aan het spel was de laatste geweest die nog kon wisselen. Hierop begon (verzoeker; N.o.) dreigende taal te uiten naar de betreffende tafelmanager, onder andere dreigde hij met zijn "Molukse afkomst". De tafelmanager spreekt hierop (verzoeker; N.o.) aan en vraagt hem om zich aan de gebruikelijke fatsoensnormen te houden, hetgeen juist dus averechts werkt bij (verzoeker; N.o.). Hierop komt de security ter plaatse die (verzoeker; N.o.) met de nodige bedreigingen uitend, naar hen meeneemt naar een rustige plek. (Verzoeker; N.o.) weigert zijn medewerking en naam op te geven en verlaat het Casino om naar de politie te gaan. Aldaar krijgt hij dus geen gehoor en komt zo'n ander half uur later weer bij Holland Casino. Daar weet men ondertussen zijn personalia en wordt (verzoeker; N.o.) een verbod opgelegd voor de duur van 1 jaar om enig Casino, van Holland Casino te mogen betreden.
Uit enig onderzoek van behandelaar blijkt niet van enig strafbaar feit gepleegd tegen (verzoeker; N.o.). Juist door zijn gedrag en zijn bedreigingen gaat (verzoeker; N.o.) juist zijn boekje te buiten en maakt hij zich schuldig aan strafrechtelijke bedreigingen jegens het Casino personeel. Hiervan heeft men echter geen aangifte gedaan.
Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering
Genoemd artikel zegt, dat een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte te doen of klachte.
Artikel 163 van betreffende wetboek geeft aan dat aangewezen ambtenaren deze dienen op te nemen (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).
Resumé;
Uit onderzoek van behandelaar blijkt dat (…) Holland Casino, zich niet strafbaar heeft gemaakt aan discriminatie. Zijnde het feit waar (verzoeker; N.o.) aangifte van wilde doen. Door toedoen van (verzoeker; N.o.) is zowel de situatie in Holland Casino als bij de politie geëscaleerd. Dit is geheel te danken aan zijn eigen agressieve gedrag. De heer S. heeft (…) ondanks het agressieve gedrag van (verzoeker; N.o.) nog een onderzoek ingesteld en is eveneens tot een terechte conclusie gekomen, dat er geen sprake was van enig strafbaar feit jegens (verzoeker; N.o.). Het is dan ook terecht dat er geen aangifte is opgenomen. Het is treurig te noemen dat (verzoeker; N.o.) niet open staat voor de nadere uitleg hiervan en alleen zijn verhaal wil horen. Mevrouw P. heeft nadat zij zich vergewist had van het eerdere voorgevallene deze lijn terecht doorgetrokken en (verzoeker; N.o.) ondanks wederom zijn agressieve gedrag netjes te woord gestaan en getracht hem dit uit te leggen. Toen deze er niet voor openstond heeft zij haar naam en dienstnummer opgegeven zodat (verzoeker; N.o.) zijn beklag kon doen, als hij dit wilde.
Op alle fronten adviseer ik dan ook de klacht van (verzoeker; N.o.) betreffende het politie optreden van de heer S. en Mevrouw P. ongegrond te verklaren.
In verband met het schrijven dat (verzoeker; N.o.) later nog verstuurt naar aanleiding van het gesprek met behandelaar, verdraait (verzoeker; N.o.) feiten die niet de waarheid zijn en weet hij zich niet meer te herinneren, hetgeen hij met behandelaar had afgesproken. Het feit dat hij de partijdigheid van behandelaar in twijfel trekt komt naar mijn mening uit het feit dat (verzoeker; N.o.), niet goed meer weet waar hij mee bezig is en zoals hij zelf heeft aangegeven niets meer te pikken en maar eens wat kwader moet doen, hetgeen (verzoeker; N.o.) niet siert. Ten tijde van de gesprekken maakt (verzoeker; N.o.) dan ook een verwarde indruk op behandelaar en brengt feiten naar voren en ter sprake die zeker niet zakendienende zijn. Betreffende de onpartijdigheid adviseer ik te verwijzen naar de beroepsprocedure bij het formele antwoord dat aan (verzoeker; N.o.) wordt verzonden…”
10. Verzoeker kon zich met de reactie van de politie op zijn klacht niet verenigen. In zijn brief aan de politie van 8 juni 2001 merkte hij hierover onder meer het volgende op:
“Ik blijf bij mijn standpunt, zoals ik u in mijn brief van 28-03-01 schreef.
a. (…) Ik heb het recht op dat moment voor een aangifte.
b. Ik een onafhankelijke onderzoeker zou krijgen, dus niet van de politie.
c. En de manier waarop de heer Ma. mij beledigde omtrent mijn dronkenschap en de tegenstellingen die hij hanteert.
d. Ik u gezegd heb, dat uw buro dit onderzoek moet stoppen.
e. Ik heb de burgemeester, uw baas, gevraagd voor een andere onderzoeker.”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. Feiten opgenomen brieven.
C. Standpunt KORPSbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht van verzoeker bij brief van 2 oktober 2001 onder meer het volgende mee:
“Uw verzoek om reactie heb ik voor gelegd aan het district waar genoemde klachten hebben plaatsgevonden.
Het rapport, dat naar aanleiding hiervan is opgemaakt, is als bijlage bij deze brief gevoegd. In dit rapport van de heer B., klachtbehandelaar van het district Marco Polo is de reactie en visie van de betreffende ambtenaren en de klachtbehandelaar de heer Ma. van het district Marco Polo verwoord.
De klacht inzake het weigeren van het opnemen van aangifte van discriminatie. Door betrokken politiebeambte, zie bijlage, is aangegeven, dat het in deze situatie geen discriminatie betrof maar het eerder helpen van een ander persoon dan (verzoeker; N.o.). Dit is niet op te vatten als discriminatie en geen strafbaar feit. Ik acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
(Verzoeker; N.o.) bestrijdt de onafhankelijkheid van de klachtonderzoeker. De heer Ma. die de klacht van (verzoeker; N.o.) heeft onderzocht was een van de aangewezen en opgeleide klachtenbehandelaars van het district Marco Polo. Deze klachtenbehandelaars zijn onpartijdige medewerkers die, conform de vastgestelde klachtenprocedure, voor het behandelen van klachten zijn opgeleid. Bovendien heeft niet de politie maar de gemeente Utrecht in een brief aan (verzoeker; N.o.) d.d. 8 april 2001, (…), melding gemaakt van de klachtbehandeling door een onafhankelijk klachtbehandelaar. Ik acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
De klachtenbehandelaar heeft in het gesprek wat hij met (verzoeker; N.o.) heeft gehad op 19 maart 2001 ter sprake gebracht dat (verzoeker; N.o.) naar drank rook. De opmerking dat het gebruik van medicijnen dit veroorzaakt, is nader onderzocht. De heer Sm., apotheker bij het Universitair Medisch Centrum te Utrecht en een woordvoerder van het ministerie van Volksgezondheid en Welzijn gaven aan dat er geen medicijnen zijn die veroorzaken dat adem naar alcohol gaat ruiken. Ik acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.”
2. Het bijgevoegde rapport van klachtbehandelaar B. van 21 september 2001 luidt als volgt:
“…Opgemerkt wordt dat de klachtbehandelaar, de heer Ma., niet meer in dienst is van de Regiopolitie Utrecht.
Behoudens dat de bij de klacht betrokken ambtenaren zelf een schrijven van de Nationale ombudsman ontvingen met een verzoek om naar aanleiding van de klacht, indien daar aanleiding toe was te reageren, heb ik, rapporteur, met betrokkenen gesproken en gemaild.
Servicemedewerkster mevr. P. blijft bij hetgeen is opgenomen in het rapport van de klachtbehandelaar Ma.
Middels de interne mailbox heb ik, rapporteur, collega S., om een reactie gevraagd. Deze mail wordt bij dit rapport gevoegd. Verder verwijst S. naar een eerdere mailing, welke reeds bij de stukken is gevoegd. Daarin zijn relevante feitelijkheden opgesomd. Naar aanleiding van deze feitelijkheden concludeerde hij dat geen sprake was van een strafbaar feit en derhalve geen aangifte werd opgenomen.
Vervolgens heb ik, rapporteur B., op donderdag 20 september 2001, een gesprek gehad met de voormalig medewerker van de regiopolitie Utrecht, de heer Ma., (…). Nadat hij had kennis genomen van het schrijven van de Nationale ombudsman, was zijn reactie dat zoals in de brief van de Nationale ombudsman is verwoord, klager de feiten verdraait. Het gaat met name over de zin: "verzoeker klaagt erover dat klachtbehandelaar tijdens een gesprek op 19 maart 2001 tegen hem heeft gezegd dat hij naar drank rook." Ma. zegt hierover dat hij ten tijde van het gesprek met (verzoeker; N.o.) rook dat de adem van (verzoeker; N.o.) riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Omdat ook Servicemedewerkster mevrouw P. hem had medegedeeld dat de man rook naar alcohol, heeft Ma. dit ter sprake gebracht bij (verzoeker; N.o.). De heer Ma. verwijst voor het overige naar het door hem opgemaakte rapport. Daarin geeft verzoeker aan dat hij vaker "dat" probleem heeft. Hij daarvoor vaker is gecontroleerd, maar nooit is bekeurd. Hij verklaart dat zijn adem riekt naar alcohol door medicijnen die hij inneemt.
Naar aanleiding van hetgeen (verzoeker; N.o.) verklaart over gebruik medicijnen die de alcohollucht veroorzaken, heb ik, B., telefonisch geïnformeerd bij de apotheker van het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, de heer Sm. Deze deelde mij mede dat er geen medicijnen (zijn) die een alcohollucht veroorzaken. Hij had daar nog nooit van gehoord. Ook heb ik geïnformeerd middels het Kenniscentrum van de Regiopolitie Utrecht. Sij. deelde via mail (bijgevoegd) mede dat hij geïnformeerd heeft bij het ministerie van Volksgezondheid en Welzijn. Men deelde mede dat er geen medicijnen bestaan die veroorzaken dat adem naar alcohol gaat ruiken. Wel bestaan bepaalde ziekten (suikerziekte, ziekte aan de lever) die veroorzaken dat adem naar alcohol ruikt. Ik, B., wijs er op dat (verzoeker; N.o.) alleen naar medicijnen verwees en niet naar een van genoemde ziekten.
(Verzoeker; N.o.) bestrijdt de onafhankelijkheid van de klachtonderzoeker. De heer Ma. was een van de aangewezen en opgeleide klachtonderzoekers van het district Marco Polo. In de brochure "Klachten" die klagers ontvangen bij de ontvangstbevestiging, wordt duidelijk aan gegeven wie de klacht behandelt. (…)
De districtschef D., ziet geen aanleiding om zijn standpunten, verwoord in zijn schrijven d.d. 30 mei 2001 aan (verzoeker; N.o.) te herzien…”
3. De door politieambtenaar S. op 9 december 2000 opgemaakte mutatie in het Bedrijfsprocessensysteem luidt als volgt:
“…Kwam (verzoeker; N.o.) aan de MP (Marco Polo; N.o.). Hij wilde aangifte doen van discriminatie. Hij was een half uur ervoor in het Casino geweest en had geld op tafel gelegd. Toen het personeel eerst een vrouw hielp vond (verzoeker; N.o.) dat discriminatie en sprak het personeel hier op aan.
Het personeel belde vervolgens een chef. Deze sprak met (verzoeker; N.o.) maar ook zij kwamen er niet uit.
Vervolgens kwam floormanager R. en hij gaf (verzoeker; N.o.) een officiële waarschuwing omdat (verzoeker; N.o.) het personeel had bedreigd en zich ernstig had misdragen.
Rapp. heeft (verzoeker; N.o.) verteld dat er geen sprake was van discriminatie en dat er geen aangifte opgenomen kon worden.
Wanneer je goed kijkt zie je dat (verzoeker; N.o.) (die ABN spreekt) een licht tintje heeft. Hij ziet er niet als een allochtoon uit. Een blanke met 1 bezoekje aan een zonnebank ziet er meer uit als een allochtoon.
(Verzoeker; N.o.) was hevig verontwaardigd dat er geen aangifte werd opgenomen en vroeg aan rapp. naar zijn naam. Hem deze gegeven. Hij ging het hogerop zoeken.
Vervolgens is (verzoeker; N.o.) naar het Casino teruggegaan en hij heeft R. verklaard dat Rapp. het Casino zal sluiten wanneer een dergelijk incident zich weer voordoet…”
4. Bijgevoegd was verder de door politieambtenaar S. per e-mail aan de klachtbehandelaar B. op 21 september 2001 verstrekte informatie. Deze informatie luidt als volgt:
“…De klager was in gesprek met een meisje van service. Ik hoorde stemverheffing en vroeg wat er aan de hand was. De servicemedewerkster vertelde me het verhaal en vroeg of ik de man te woord kon staan.
De man was zeer opgefokt en rook naar alcohol. Hij vertelde dat een medewerker van het casino aan een tafel een vrouw voor hem had geholpen, terwijl hij al met geld in zijn hand stond. Hij heeft vervolgens veel ophef gemaakt binnen het casino en wilde iedereen aanklagen. Hij heeft van een floormanager (naar ik meen) een officiële waarschuwing gehad.
Hij kwam daarna naar de MP om aangifte te doen. Toen ik vroeg op grond waarvan hij dacht te zijn gediscrimineerd had hij hier geen idee van. Hij vond het gewoon discriminatie dat iemand anders eerder werd geholpen. Ik heb hem toen uitgelegd dat discriminatie altijd (naar; N.o.) aanleiding van ras, geloof, huidskleur o.i.d. moet zijn.
Mijnheer is gewoon blank. Bij een drukke speeltafel werd er iemand voor haar beurt en voor hem geholpen. Ik heb hem uitgelegd dat ik met alle beste wil van de wereld hier geen strafbaar feit van kan maken. Ik kan geen aangifte op laten nemen van een incident dat nog niet eens lijkt op een strafbaar feit.
Mijnheer is daarna weer teruggegaan naar het casino en heeft daar gezegd dat politieagent S. de tent zou laten sluiten.
Ik heb toen mijnheer nog aan de MP was gebeld met de floormanager van het casino. Misschien is de naam nog in de mutatie terug te vinden. Hij vertelde me dat klager keurig was behandeld maar dat hij (klager) de medewerkers van het casino erg agressief had bejegend…”
D. standpunt college van toezicht
1. Het College van toezicht op de kansspelen deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht van verzoeker bij brief van 25 september 2001 het volgende mee:
“…(Verzoeker; N.o.) heeft zich met een brief van 21 februari 2001 tot het college gewend in verband met een hem opgelegd entreeverbod door Holland Casino. Het opleggen van een entreeverbod door Holland Casino op grond van haar huisreglement is een civielrechtelijke aangelegenheid. De wettelijke taak van het College is het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de kansspelen door - onder andere - Holland Casino. Ingeval van een klacht over het opleggen van een entreeverbod, toetst het College slechts marginaal, namelijk of het een geval betreft waarin een entreeverbod kan worden opgelegd ingevolge het huisreglement. Het is niet aan het College om een inhoudelijk oordeel te geven over een opgelegd entreeverbod. Indien een bezoeker het niet eens is met een opgelegd entreeverbod en Holland Casino het entreeverbod handhaaft, rest betrokkene slechts de weg naar de burgerlijke rechter.
Met inachtneming van de reactie d.d. 15 maart 2001 van Holland Casino op de klacht van (verzoeker; N.o.) heeft het College op 22 maart 2001 aan betrokkene bericht dat het College niet heeft kunnen constateren dat Holland Casino in strijd zou hebben gehandeld met de geldende regelgeving en dat Holland Casino naar behoren heeft gereageerd op zijn klacht. Voorts is betrokkene erop gewezen dat hij zich ter zake van het opgelegde entreeverbod dient te wenden tot de burgerlijke rechter.
Gelet op het marginale karakter van de toetsing, is het College van oordeel dat het de klacht van (verzoeker; N.o.) over Holland Casino naar behoren heeft afgehandeld. Gelet op het feit dat het College geen inhoudelijke beoordeling van het opgelegde entreeverbod toekomt, bestond er geen aanleiding voor het College om de reactie van Holland Casino ter commentaar aan betrokkene voor te leggen…”
2. Bijgevoegd was de schriftelijke reactie van Holland Casino aan het College van toezicht van 15 maart 2001. Deze luidt als volgt:
“…Uit het door ons ingestelde onderzoek is gebleken dat (verzoeker; N.o.) correct is behandeld in Holland Casino Utrecht op speeldag 9 december 2000 (bedoeld wordt 8 december 2000; N.o.). (Verzoeker; N.o.) wenste geld om te wisselen voor chips aan de Amerikaanse roulettetafel. Het geld werd door de croupier aangenomen, maar hij plaatste dat op een stapel kleurenchips aan het boudain. Dit is het teken dat het geld bij de volgende spelronde wordt gewisseld. Aan (verzoeker; N.o.) werd medegedeeld dat bij aanvang van de volgende speelronde het geld zal worden gewisseld, nu het “rien ne va plus” signaal inmiddels was gegeven. (Verzoeker; N.o.) werd daarbij zo furieus - nu niet terstond aan zijn verzoek kon en mocht worden voldaan - dat hij daarbij bedreigingen uitte aan het adres van de croupier en Tablemanager. De zaalleiding moest hieraan te pas komen.
Herhaaldelijke verzoeken van de twee dienstdoende Floormanagers en van de Assistant manager Security & Risk Control om het gesprek in de spreekruimte en niet in de speelzaal te voeren werden door (verzoeker; N.o.) luid protesterend afgewezen. Voorts weigerde hij zijn legitimatiebewijs of entreebewijs te tonen. Het gedrag van (verzoeker; N.o.) werd als buitengewoon bedreigend ervaren. Aan hem werd dan ook wegens schending van de artikelen 2 lid 2, 5 lid 1 en 10 lid 1 onder b van het Huisreglement 2000 een entreeverbod opgelegd (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Opheffing van het entreeverbod wordt door ons beslist niet overwogen…”
E. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde de Nationale ombudsman in zijn nadere schriftelijke reactie, door de Nationale ombudsman op 1 november 2001 ontvangen, onder meer het volgende mee:
“Ik heb u de waarheid verteld. (…)
Ik word in de verklaringen als leugenaar - dronkeman agressief, gillend etc. behandeld.
(…)
Wat betreft uw vraag van één onafhankelijk onderzoeker vertelde ik u eerder dat de beloofde onafhankelijkheid ver te zoeken is. Ik heb deze onderzoeker (heer Ma.) telefonisch medegedeeld dat ik ermee stopte, met hem.
Waarom;
a) hij praatte over drank. Ik vroeg hem een test, dat wilde hij niet.
b) hij zei tegenstrijdige dingen; zoals ik hem vroeg waarom vraagt u HC niet naar het filmmateriaal. Hij zegt dat hebben ze niet meer. (Ik vermoedde dat hij al een onderzoek gedaan heeft bij HC) En daarna vroeg hij, dat hij het mocht doen van mij. Ik zeg tegen hem het onderzoek gaat toch om de politie? Niet om HC?
(…)
Door toch eigenmachtig onderzoek te doen naar het incident bij HC, wil Ma. de fout bij de politie verdoezelen.
Heer Ma. heeft in de verklaringen gelogen en informatie achtergehouden.
Dat ik een blaastest wil, filmmateriaal wil zien, mijn getuige nagevraagd, het inzien van mijn handtekening, verklaring inzien van mevr. P., de heer S (politie), verklaring van deskundigen.
De onderzoeker heer Ma. sprak het halve onderzoek alleen over drank. Waarom stuurde hij niet weg? Waarom geen blaastest?
Ik heb hem uitgelegd dat ik snel geëmotioneerd word door dit incident naar gelang het onderzoek (door al die pillen). Voor dat het gesprek begon (hoge bloeddruk).
Hij vond dat niet erg begrijpelijk.
Ik zeg tegen hem dat ik niet rook en niet drink.
- dat ik net van mijn werk kwam
(…)
ik ben nooit aangehouden en beboet voor dronkenschap.
Nu zegt hij ik ben grillig - ik ben een leugenaar en nog meer. Ik ben duidelijk bruin en niet als een blanke Nederlander.
(…)
Nu over de Raad van Toezicht.
Waarom mocht ik geen reactie geven op zijn onderzoek.
Waarom krijg ik het rapport nu pas te lezen.
Waarom vraagt hij de filmbeelden niet op (artikel 2 van het reglement), daarin kan hij mijn getuigen zien en wat belangrijker is, het spel was nog niet begonnen en dan kan men ook in de filmbeelden zien, dat ik het geld goed neerlegde en dat ik geen fiches kreeg.”
F. Reactie college van toezicht op het verslag van bevindingen
In reactie op het verslag van bevindingen verzocht het College van toezicht op de kansspelen de Nationale ombudsman bij brief van 20 oktober 2003 de brief van het College aan de Nationale ombudsman van 11 december 2002 op te nemen. In deze brief informeerde het College de Nationale ombudsman over de achtergrond van de herziene procedureregels klachtenafhandeling. De betreffende brief van 11 december 2002 luidt als volgt.
"Mede naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.) heeft het College reeds vorig jaar besloten de toen al meer dan vijf jaar oude interne procedureregels klachtenafhandeling te actualiseren en aan te passen aan de opgedane praktijkervaring.
De vaststelling van de herziene procedureregels klachtenafhandeling heeft het College evenwel opgeschort tot uw rapport in de zaak M. (verzoeker; N.o.).
Aangezien het College eerder dit jaar van een van uw medewerkers begrepen heeft dat een beslissing ter zake nog geruime tijd op zich laat wachten, heeft het College in zijn vergadering d.d. 9 december 2002 besloten de herziene klachtenprocedure alsnog vast te stellen. Een exemplaar van de herziene procedureregels klachtenafhandeling treft u hierbij ter informatie aan."
G. Reactie korpsbeheerder op het verslag van bevindingen
In reactie op het verslag van bevindingen deelde inspecteur van politie B. de Nationale ombudsman namens de korpsbeheerder bij rapport van 16 oktober 2003 het volgende mee.
"Ten aanzien van dit verslag merk ik op dat door mij geen zaken zijn aangetroffen, voor wat gedaan en verwoord is door politiemedewerkers, die onjuist zijn.
Wel merk ik op dat door de Nationale ombudsman als bijlage achtergrond is bijgevoegd. In deze bijlage wordt gesproken over aangifte. Ik wil hierbij nog nadrukkelijk wijzen op hetgeen door de ombudsman in de derde alinea is gesteld:
Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek en zonder minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).
Ik wil er nogmaals nadrukkelijk op wijzen dat brigadier S. zich als chef van de afdeling Service, in eerste aanleg heeft bemoeid met klager M. Hij heeft M. uitvoerig gevraagd wat precies was gebeurd. Uit hoofde van zijn ruime ervaring, ben ik, rapporteur, van mening dat door brigadier S. gehandeld is conform het door mij hierboven cursief verwoorde van de Nationale ombudsman."
Achtergrond
1. Aangifte
Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.
Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voor zover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.
Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek en zonder minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. In alle andere gevallen dient de politie de aangifte op te nemen. Voor betrokkene staat dan, in geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof.
2. Huisreglement voor de speelcasino's (Reglement zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Beschikking Casinospelen 1996)
Artikel 2, tweede lid
“De bezoekers zijn gehouden de aanwijzingen op te volgen die door de daartoe bevoegde functionaris(sen) van een speelcasino, in het belang van de bij het casino behorende veiligheid, rust en orde, zomede in het belang van een ordelijk, eerlijk en betrouwbaar spelverloop, worden gegeven.”
Artikel 5, eerste lid
“De bezoekers dienen telkens hun entreebewijs bij het betreden van de speelzalen te tonen aan de daartoe aangewezen functionaris(sen). Voorts zijn de bezoekers tijdens het verblijf in de speelzalen verplicht op de eerste vordering van de daartoe aangewezen functionaris(sen) hun entreebewijs opnieuw te tonen en zich desgevraagd te identificeren.”
Artikel 10, eerste lid sub b
“1. De stichting ontzegt de toegang tot de speelcasino's aan personen die:
(…)
b. naar het oordeel van de stichting de indruk wekken de orde en rust te zullen verstoren of een eerlijk en ordelijk spelverloop in de weg te zullen staan.”
3. Interne procedureregels klachtenafhandeling van het College van toezicht op de kansspelen d.d. 21 maart 1996 (vervallen per 9 december 2002)
“4. Klachten met betrekking tot betalingen, de aanspraak op premies of prijzen en andere civielrechtelijke geschillen worden terugverwezen naar de betreffende vergunninghouder. Het College van toezicht op de kansspelen is geen beroepsinstantie. Eventueel wordt verwezen naar de burgerlijke rechter.
(…)
8. Ingeval van klachten over de interpretatie of naleving door een vergunninghouder van de regelen inzake kansspelen, zal het bureau van het College de betreffende vergunninghouder de klacht voorleggen en om een reactie vragen…”
4. De herziene procedureregels klachtenafhandeling zoals vastgesteld in de 83e vergadering van het College van toezicht op de kansspelen d.d. 9 december 2002
“4. Klachten met betrekking tot het voldoen van de inleg, de aanspraak op premies of prijzen of andere civielrechtelijke geschillen worden in beginsel doorverwezen naar de burgerlijke rechter.
(…)
7. Ingeval van klachten over de interpretatie of naleving door een vergunninghouder van de regelgeving inzake kansspelen, legt het College de klacht voor aan de desbetreffende vergunninghouder met het verzoek om een reactie.
8. Indien daartoe aanleiding is, legt het College de reactie van de desbetreffende vergunninghouder aan de klager voor, waarna het commentaar zonodig aan de vergunninghouder wordt voorgelegd…”
5. Klachtenregeling Politie Regio Utrecht 1998
Artikel 10
“1. De districtschef is verantwoordelijk voor het onderzoek als bedoeld in artikel 65, lid 1 van de Politiewet 1993.
2. De districtschef wijst een leidinggevende functionaris binnen het district aan als klachtbehandelaar. Hij belast deze functionaris met het onderzoek als bedoeld in het vorige lid en informeert de directe chef van de betrokken ambtenaar.
3. Genoemde klachtbehandelaar is een naast hogere chef van de betrokken ambtenaar of een chef van een andere organisatie-eenheid.”
6. Klachtenbrochure van de Politie Regio Utrecht:
“3. De districtschef laat uw klacht onderzoeken door een onpartijdige politiemedewerker die voor dit werk is opgeleid: de klachtenbehandelaar.”
7. Wetboek van Strafrecht
Artikel 137g:
"Hij die, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen opzettelijk discrimineert wegens hun ras, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
Artikel 429quater
“Hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen discrimineert wegens hun ras, hun godsdienst, hun levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie.”