2000/210

Rapport

Op 14 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Kamen (Duitsland), met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden en een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), respectievelijk van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam) , werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden en het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond onvoldoende actief zijn opgetreden dan wel onvoldoende onderzoekshandelingen hebben verricht in vervolg op de aangifte van 16 februari 1996 van zijn vader ter zake van doorrijden na een aanrijding. Bij deze aanrijding had verzoekers vader letsel opgelopen. Voorts was daarbij grote schade toegebracht aan verzoekers auto.

Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht over het zijns inziens nalatige optreden van de politie heeft afgehandeld.

Hij klaagt in dit verband met name over:

- de bewering van de politie dat de klachtbehandelaar, die in eerste instantie met het onderzoek naar de klacht was belast, geen telefonisch contact met hem heeft gehad omdat verzoeker telefonisch niet traceerbaar zou zijn;

- de lange duur van het klachtonderzoek;

- het gegeven dat in de afdoeningsbrief van 27 april 1999 op zijn klacht niet is ingegaan op zijn vraag over vergoeding van door hem gemaakte advocaatkosten.

Achtergrond

Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden

"Artikel 12

Termijnen

Een klacht dient te worden ingediend uiterlijk 1 jaar nadat de gedraging waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan.

Een klacht in eerste aanleg wordt afgedaan binnen 9 weken na registratie bij het betrokken onderdeel. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de onderdeelschef hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten.

Het verzoek om het oordeel van de korpsbeheerder wordt ingediend uiterlijk 6 weken na ontvangst van de afdoeningsbrief door de klager.

De procedure bij de korpsbeheerder wordt binnen 10 weken na registratie van het verzoekschrift afgerond. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de secretaris van de klachtencommissie hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden en de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met hun verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werden ook de hoofdofficieren van justitie te 's-Gravenhage en Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar hun oordeel reden was. De genoemde hoofdofficieren van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker en de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 16 februari 1996 was de vader van verzoeker betrokken bij een aanrijding op de A15/A16 nabij het knooppunt Ridderkerk. Verzoekers vader reed op dat moment in de auto van verzoeker. De vader van verzoeker deed later die dag in zijn woonplaats 's-Gravenhage aangifte van doorrijden na een ongeval.

2. Verzoeker kon zich niet vinden in de wijze waarop de politie de aangifte van zijn vader had afgehandeld. Hij diende bij brief van 19 januari 1998 een klacht in bij de officier van justitie te 's-Gravenhage.

In deze klachtbrief is onder meer het volgende te lezen:

"Hiermee teken ik bezwaar aan tegen nalatig politieoptreden. Wegens doorrijden na aanrijding ben ik op een schade van ongeveer FL 25.000,- blijven zitten. Adequate politieonderzoeken zouden de bewijsvoering beslissend hebben geholpen. Ondanks directe aangifte is helemaal niets door de politie ondernomen.

Op 16.02.96 had ik mijn auto met het kenteken (…) aan mijn vader uitgeleend. Om ongeveer 20.00 u heeft zich op een snelwegknooppunt nabij Rotterdam een ongeval plaatsgevonden. Een aantal auto's reed met hoge snelheid achter elkaar aan. Een van de auto's is hard in de achterkant van mijn auto gereden. Mijn vader kon mijn auto nog tweehonderd meter verder op de vluchtstrook neerzetten. Op de plaats van het ongeluk was geen vluchtstrook. De andere auto was echter zodanig beschadigd, dat deze ter plekke van de aanrijding tot stilstand kwam.

Mijn vader en ook de bijrijder-getuige mevr. Ge. waren door de kracht van de aanrijding door symptomen van whiplash en hersenschudding (waar ze nog maanden last van hadden) versuft. Een onbekende, waarschijnlijk medeplichtige van de veroorzaker van het ongeval parkeerde zijn auto bij mijn auto en begon naar de weg te vragen, een duidelijke afleidingsmanoeuvre. Korte tijd later zagen mijn vader en Ge. dat de andere auto werd afgesleept. Zij konden nog wel het kenteken noteren waarbij ze andermaal werden gehinderd door de afleider. Direct na dit noteren reed de afleider weg.

Doordat mijn auto nog wel kon rijden, weliswaar met aanslippende banden, en mijn vader Rotterdam slecht kent, heeft hij besloten via binnenwegen naar Den Haag te rijden alwaar hij aangifte heeft gedaan bij het bureau Duinweg (nabij zijn woonadres) onder het registratienummer (…) zoals door de politie verder geleid aan de NVVA (nederlandse vereniging van automobilisten assuradeuren). Het was zeer frustrerend hoe gedesinteresseerd de politie (beambte W.) hierbij reageerde.

Het is ons volstrekt onduidelijk, waarom de politie niet direct een onderzoek heeft gestart. Ook in het geval dat het kenteken niet correct genoteerd zou zijn geweest, zou toch het onmiddellijke natrekken hiervan minimaal op zijn plaats zijn geweest, zeker gezien de ernst van het aangegeven strafbare feit met lichamelijk letsel.

Doordat, ondanks herhaaldelijk nadrukkelijk verzoek onzerzijds, elke medewerking door de politie werd nagelaten, hebben wij via advocaten een civiel onderzoek moeten gelasten. Maanden later is duidelijk geworden, dat de bewuste auto twee dagen na het ongeval in zeven delen is afgegeven bij een autosloop. De voorzijde van de auto ontbrak.

Bij het buurtonderzoek bleek daarna, dat niemand zich nog iets kon herinneren. Niemand had iets gezien. De onverzekerde eigenaar gaf aan dat de auto versnellingsbak problemen zou hebben gekend en daarom was vernietigd. Het ongeluk kan hij niet veroorzaakt hebben, omdat hij altijd om 18.00 u naar bed gaat. Commentaar lijkt overbodig.

Wel heeft het juridisch onderzoek inmiddels bijna Fl 10.000,- gekost en hebben wij nog steeds geen schadevergoeding van een verzekering of het garantiefonds gezien. Ik ben van mening dat een adequaat politieonderzoek ons zeer veel ellende zou hebben bespaart. Daarnaast is een strafbaar feit tot op heden niet eens vervolgd.

Ik hoop dat u de gang van zaken opnieuw voor ons wilt bekijken."

3. In reactie op verzoekers klachtbrief van 19 januari 1998 berichtte het regionale politiekorps Haaglanden hem bij brief van 1 september 1998 onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van uw klacht werd een onderzoek ingesteld.

Uw klacht werd doorgezonden naar de chef van het politiebureau aan de Duinstraat alhier. Genoemde chef heeft vervolgens de inspecteur van politie K. met het onderzoek belast.

Uit dat onderzoek blijkt dat de inspecteur K. u niet telefonisch heeft kunnen traceren. Wel heeft hij onlangs telefonisch contact gehad met uw vader (eveneens partij in deze). Uit dat gesprek is gebleken dat uw vader zowel van de zijde van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond als die van het regiokorps Haaglanden enigszins van het kastje naar de muur is gestuurd. Hetgeen ik betreur.

Uit het onderzoek en de verklaring van de hoofdagent W. is gebleken dat hij, volgens de regels een verkeersongevallen registratieset heeft opgemaakt en dat vervolgens heeft opgestuurd naar het regiokorps Rotterdam-Rijnmond.

Op de avond van de aangifte door uw vader heeft de heer W. tot tweemaal toe contact gehad met de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. De eerste maal met het verzoek om een onderzoek in te stellen en de tweede maal om te informeren naar het resultaat.

Uw vader heeft in het telefoongesprek met de inspecteur K. aangegeven dat de hoofdagent W. hem juist wel behoorlijk en geïnteresseerd te woord heeft gestaan maar dat anderen hem min of meer van het kastje naar de muur hebben gestuurd.

Ook heeft uw vader in dat gesprek de inspecteur K. medegedeeld dat voor hem de zaak nu is afgedaan. Voor hem behoeven wij dan ook geen bericht meer van afbehandeling te sturen. Uw vader zou u hiervan in kennis stellen."

4. Verzoeker richtte zich in vervolg op deze brief van de politie Haaglanden bij brief van 18 september 1998 andermaal tot de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage. In deze brief staat onder meer het volgende:

"Ik heb (nu eindelijk) een reactie van de politie Haaglanden ontvangen. De politie Haaglanden bekent, dat wij een 'van het kastje naar de muur' behandeling hebben ondergaan, te wijten aan, zover ik kan beoordelen, een gebrekkige samenspraak tussen de korpsen Rijnmond en Haaglanden.

Met alle respect: het interesseert ons absoluut niet of Rijnmond dan wel Haaglanden in de fout is gegaan. Belangrijk is dat wij nog steeds geen stap verder zijn gekomen. Nog steeds zitten wij op een schade van 25.000 aan de total-loss schade en 10.000 aan advocatenkosten. Nog steeds zijn wij van mening dat bij Lady Di bijvoorbeeld een dergelijk onderzoek vele malen serieuzer zou zijn afgewikkeld, dan dat het hier is gebeurd. Illustratief is ook, dat volgens de brief van de politie Haaglanden, ik telefonisch niet getraceerd kon worden. Ik sta pas 6 jaar vermeld in de telefoongids. Eén telefoontje met '008' zou voldoende zijn geweest. Ook dat was klaarblijkelijk te ingewikkeld.

Door ons gemaakt telefonisch contact met inspecteur K. (wel prettig) bracht geen uitsluitsel over mogelijkheden de schade te verhalen. K. suggereerde een beroep te doen op het fonds 'Slachtoffers Geweldsmisdrijven'.

Wij vernemen graag uw mening. Verder vernemen wij graag van u hoe het zit met de voortgang in het strafrechtelijk onderzoek in casu (doorrijden na ongeval met lichamelijk letsel).

Afsluitend willen wij hierbij (…) een formele procedure starten bij de bureauchef van Rijnmond dan wel die van Haaglanden, dit in afwachting van de mogelijkheden tot anders mogelijke schadevergoeding."

5. De burgemeester van 's-Gravenhage deed verzoekers klacht af bij brief van 27 april 1999. In deze afdoeningsbrief is het volgende te lezen:

"…Uit uw brief blijkt dat uw klacht zich richt op de volgende zaken:

1. U bent van mening dat het onderzoek naar de aanrijding dd. 16 februari 1996 op de rijksweg A15/A16 (knooppunt Ridderkerk), waarbij de tegenpartij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit behoorlijk kenbaar te hebben gemaakt, niet serieus zou zijn afgewikkeld.

2. U verwondert zich dat u niet telefonisch getraceerd kon worden terwijl u reeds zes jaar vermeld staat in de telefoongids.

3. U verwondert zich tevens dat u geen uitsluitsel heeft gekregen over de mogelijkheid tot het verhalen van de schade.

Naar aanleiding van deze punten heb ik een onderzoek laten instellen.

Ad 1. Naar aanleiding van de aangifte, gedaan door uw vader op 16 februari 1996 te 21.00 uur aan het bureau van politie aan de Duinstraat te Den Haag, werd een Ongevallen Registratieset opgemaakt. Dit rapport werd, zoals gebruikelijk, gezonden naar de Nederlandse Vereniging van Auto-assuradeuren te Zoetermeer, terwijl een afschrift daarvan voor verder onderzoek naar het politiekorps Rotterdam-Rijnmond werd gezonden.

Ad 2. Op uw eerder schrijven stond geen telefoonnummer vermeld. Gepoogd werd om uw telefoonnummer via de inlichtingendienst van de Duitse telefoondienst te achterhalen. Dit had echter geen resultaat.

Ad 3. Door de inspecteur van politie K. bent u geadviseerd om een beroep te doen op het Waarborgfonds.

Oordeel.

Ad 1. De behandeling van uw aanrijding, inclusief de aangifte met betrekking tot het verlaten van de plaats van het ongeval, is op de juiste manier behandeld en doorgezonden. Ik acht uw klacht op dit punt ongegrond.

Ad 2. Omdat u in eerste instantie telefonisch niet bereikbaar was, zijn de verdere contacten met u schriftelijk verlopen. Een en ander is u op 20 maart 1999 toegelicht. Ik acht uw klacht op dit punt ongegrond.

Ad 3. In zaken waarbij aanrijdingen veroorzaakt worden door een ander motorvoertuig, waarvan niet te achterhalen is wie de bestuurder/eigenaar van dat betrokken voertuig was, kan een beroep worden gedaan op het Waarborgfonds. Kennelijk is dit bij het eerste contact niet duidelijk geworden. Wie hiervoor verantwoordelijk is, is niet meer na te gaan; derhalve onthoud ik mij voor wat betreft dit aspect van een oordeel.

Ik heb vernomen dat dit fonds op 23 oktober 1998 tot een uitbetaling is overgegaan…"

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder klacht.

C. Informatie van KPN Telecom

Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman nam op 15 september 1999 contact met het servicenummer van KPN Telecom voor buitenlandse telefoonnummers. Het telefoonnummer van verzoeker bleek direct opvraagbaar. De vraag of dit één jaar eerder ook was gelukt, werd - gelet op de omstandigheid dat verzoeker al geruime tijd op hetzelfde adres in Duitsland woonachtig is - positief beantwoord.

D. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-rijnmond

1. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:`

"De aangifte waarvan sprake is in uw brief bestaat uit een op 16 februari 1996 door de politie Haaglanden opgemaakt verkeersongevallenrapport. Een afschrift hiervan is op 22 februari 1996 toegezonden aan de politie Rotterdam-Rijnmond, ter attentie van de administratie van de verkeerspolitie. Omdat het rapport ruim een week na de aanrijding in Rotterdam is ontvangen zonder enig verder verzoek de behandeling over te nemen, is hiermee als volgt gehandeld.

Het rapport is bij de verkeerspolitie ingeboekt, een doorslag is verzonden aan de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren en een doorslag is ter kennisgeving doorgezonden aan het politiedistrict waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, destijds het district Ridderwaarden.

Voor de goede orde merk ik op dat in het rapport geen melding is gemaakt van eventueel door (verzoekers vader; N.o.) opgelopen letsel.

Ik ben van mening dat de politie Rotterdam-Rijnmond niet onzorgvuldig met het toegezonden rapport is omgegaan. Het gebrek aan feitelijke informatie over de mogelijke veroorzaker van de aanrijding was evident en bood redelijkerwijs - mede gezien de reeds sinds de aanrijding verlopen tijd - geen aanknopingspunten voor een opsporingsonderzoek. Ik ben daarom van mening dat het klachtdeel dat op het korps Rotterdam-Rijnmond betrekking heeft, niet gegrond is."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een kopie van het verkeersongevallenrapport dat door de politie Rotterdam-Rijnmond per fax was ontvangen van de politie Haaglanden. Hierin is onder punt 14 en verder onder meer het volgende te lezen:

14.

Voertuig/

Voetganger

Kenteken

Naam van bestuurder/

voetganger

(…)

1. onbekend gebleven

motorrijtuig

2. personenauto

Opel Astra, zwart

AA-AA-AA

(verzoekers vader; N.o.)

(…)

3. …

Aanrijding tussen:

(volledige personalia)

15.

Naam en adres

Nationaliteit

Verzekerd bij

onbekend gebleven

(verzoeker; N.o.)

(…)

(…)

Houder / eigen.

voertuig

16.

Omschrijving van de materiële schade

(…)

achterzijde zwaar beschadigd, voertuig geheel ontzet

(…)

(…)

18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval 14.2 kwam op bovengenoemde datum te 21:00 uur aan het buro en verklaarde: Op vrijdag 16-02-1996, omstreeks 19.35 uur reed ik in de auto van mijn zoon op de A16/A15 ter hoogte van het knooppunt Ridderkerk. Ik reed in de richting van het knooppunt Vaanplein met een snelheid van ongeveer 80 km/uur. Op dat moment voelde en hoorde ik aan de achterzijde van mijn voertuig een harde klap. Mijn auto begon te slingeren en nadat ik deze weer onder controle had, wist ik het voertuig op de vluchtstrook te parkeren. Nadat ik de schade aan mijn auto had opgenomen, zag ik dat er op een afstand van ongeveer 100 m achter mijn auto een andere auto op de vluchtstrook stond. Ik kon niet zien of die auto schade had. Nadat ik vervolgens nogmaals had bekeken of mijn auto tot rijden in staat was, zag ik dat er ons een auto passeerde die aan de voorzijde zware schade had. Deze auto werd door een andere auto gesleept. Ik vermoed dat de auto met schade de auto was die mij heeft aangereden en die achter mij op de vluchtstrook heeft gestaan. Ik heb dit echter niet gezien. Ik weet het ook niet zeker, omdat ik niet meer heb gekeken of de auto nog op de vluchtstrook stond. De andere betrokkene heeft volgens mij de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit of dat van zijn auto behoorlijk kenbaar te maken.

(…)

naam getuigen

1. (…) adres: (…) Den Haag

E. standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. De korpsbeheerder gaf in reactie op de klacht te kennen hierin geen aanleiding te zien om af te wijken van het in een eerdere fase door de burgemeester van 's-Gravenhage ingenomen standpunt (zie hiervóór, onder A.5.). Er waren volgens de korpsbeheerder geen nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht gekomen die tot een ander oordeel op de klacht zouden moeten leiden.

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een aantal stukken waaronder enkele kopieën van de opgemaakte registratieset (zie ook hiervóór, onder C.2.). In één van deze kopieën staat in het vakje 14.1. onder de tekst 'onbekend gebleven motorvoertuig' een - met de hand bijgeschreven - kentekennummer gevolgd door een vraagteken. Deze kopie bevat geen datumstempel.

3.1. Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een brief van 5 augustus 1998 van een medewerker van het regionale politiekorps Haaglanden. In deze brief staat onder meer het volgende:

"De registratieset (…) aangaande (verzoeker; N.o.) is door verbalisant W. ingeleverd bij de verkeersmedewerker (…).

Deze heeft de set verstuurd naar de Centrale Administratie Verkeer te Den Haag (…). Deze heeft de set gekopieerd en het origineel (zie stempel op kopie) op 22-2-96 verzonden naar de administratie verkeerspolitie Rotterdam. Daarvan komt nooit een ontvangstbevestiging. Als de set niet geaccepteerd zou zijn dan wordt deze geretourneerd en dat is niet gebeurd.

Samenvatting: 22-2-96 set verstuurd naar VP Rotterdam."

3.2. In de kopie met de datumstempel "22 februari 1996" ontbreekt de handgeschreven vermelding van het kentekennummer van de auto van de vermoedelijke veroorzaker van het ongeval.

F. Reactie verzoeker

Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman vroeg verzoeker op 23 februari 2000 naar het kentekennummer dat verzoekers vader op de dag van het ongeval had genoteerd. Dit kentekennummer kwam overeen met het met de hand bijgeschreven kentekennummer op één van de kopieën van de registratiesets welke waren ontvangen van het regionale politiekorps Haaglanden.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het politieoptreden in vervolg op de aangifte

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden en het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond onvoldoende actief zijn opgetreden dan wel onvoldoende onderzoekshandelingen hebben verricht in vervolg op de aangifte van 16 februari 1996 van zijn vader ter zake van doorrijden na een aanrijding. Bij deze aanrijding had verzoekers vader letsel opgelopen. Voorts was daarbij grote schade aan verzoekers auto toegebracht.

De aanrijding had plaatsgevonden op de A15/A16 nabij het knooppunt Ridderkerk. Verzoekers vader was daarna toch nog doorgereden naar zijn woonplaats 's-Gravenhage waar hij later die dag aangifte had gedaan van doorrijden na een ongeval. Daar was de aangifte door de betrokken politieambtenaar W. verwerkt in een zogenoemde registratieset (zie ook bevindingen, onder C.2.).

2. Voor wat betreft het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden is het volgende van belang.

Uit de door de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden overgelegde stukken volgt dat er verschillende kopieën bestaan van de naar aanleiding van het ongeval opgemaakte registratieset annex aangifte, die inhoudelijk gezien niet geheel overeenkomen.

Op één exemplaar is met de hand een kentekennummer bijgeschreven. Dit kenteken bleek bij navraag bij verzoeker overeen te komen met het kenteken van de auto die volgens verzoekers vader het ongeval had veroorzaakt. De vader van verzoeker had dit kenteken meteen na het ongeval genoteerd en doorgegeven aan de politieambtenaar die de registratieset had opgemaakt.

Op een ander exemplaar dat was doorgezonden naar de politie te Rotterdam, is deze handgeschreven opmerking niet zichtbaar (zie bevindingen, onder C.2. en D.2-3.).

3. De mededeling in vakje 14.1 van de registratieset dat het andere bij de aanrijding betrokken voertuig "onbekend" is gebleven, spoort uiteraard niet met het gegeven dat verzoekers vader een specifiek kentekennummer heeft opgegeven. Dit kentekennummer is niet verwerkt in de opgemaakte set, maar is slechts op één van kennelijk meer exemplaren met de hand bijgeschreven. Afgezien van de vraag welke persoon daarvoor verantwoordelijk is geweest, volgt uit de overgelegde stukken dat vervolgens een exemplaar van de registratieset zonder vermelding van het kentekennummer is doorgezonden naar het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Aldus is zowel bij het opmaken als het doorsturen van de registratieset onzorgvuldig gehandeld door het regionale politiekorps Haaglanden. Daarmee is een voor de politie te Rotterdam belangrijke aanwijzing en aanknopingspunt voor een mogelijk nader onderzoek naar de veroorzaker van het ongeval verborgen gebleven. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat het regionale politiekorps Haaglanden op dit punt niet juist heeft gehandeld.

De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden is niet behoorlijk.

4. Voor wat betreft het optreden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is het volgende van belang.

De beheerder van het regionale politiekorps bracht in reactie op de klacht naar voren dat de op 22 februari 1998 verstuurde registratieset ruim één week na het ongeluk was binnengekomen bij de politie te Rotterdam. Een en ander was niet vergezeld gegaan van een verzoek om de behandeling van de zaak over te nemen. Verder was in de registratieset geen melding gemaakt van enig letsel bij de bestuurder van de auto, en bevatte de ontvangen informatie (ook) geen aanwijzingen over de veroorzaker van de aanrijding. Aldus was er volgens de korpsbeheerder geen reden geweest voor de politie te Rotterdam om (opsporings)onderzoek te doen naar deze kwestie.

De registratieset was vervolgens bij de verkeerspolitie ingeboekt. Daarnaast was een doorslag verzonden aan de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren.

5. Gelet op de overgelegde stukken moet worden geoordeeld dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond in dit geval niet onjuist heeft gehandeld. De ontvangen registratieset (zie bevindingen, onder C.2.) bood geen aanwijzingen voor enig zinvol politieonderzoek naar de veroorzaker van het ongeval. Niet kan worden gesteld dat van de politie te Rotterdam in de gegeven situatie had mogen worden verwacht dat zij op eigen initiatief nog actief navraag had gedaan bij de politie Haaglanden of er wellicht nog aanvullende gegevens beschikbaar waren. De politie te Rotterdam mocht ervan uit gaan dat de ontvangen informatie correct en volledig was.

6. De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtafhandeling

1.1. Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht over het zijns inziens nalatige optreden van de politie heeft afgehandeld.

Hij klaagt in dit verband met name over de bewering van de politie dat de klachtbehandelaar - die in eerste instantie met het onderzoek naar de klacht was belast - geen telefonisch contact met hem heeft gehad omdat verzoeker telefonisch niet traceerbaar zou zijn.

1.2. Gelet op de door KPN Telecom verstrekte informatie (zie bevindingen, onder C.) acht de Nationale ombudsman het niet geloofwaardig dat verzoeker telefonisch niet traceerbaar zou zijn. De politie heeft aangegeven dat zij via de inlichtingendienst van de Duitse telefoondienst heeft getracht verzoekers telefoonnummer te achterhalen, maar dat dit niet was gelukt. Ervan uitgaande dat dit juist is, valt niet goed in te zien waarom vervolgens niet ook is getracht de gewenste informatie via het servicenummer van KPN te achterhalen.

Al met al moet worden geoordeeld dat de politie zich te weinig inspanningen heeft getroost om het telefoonnummer van verzoeker te achterhalen.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

2.1. Voorts klaagt verzoeker in dit verband over de lange duur van het klachtonderzoek.

2.2. Verzoeker diende op 19 januari 1998 een klacht in bij de officier van justitie te 's-Gravenhage over de wijze waarop de politie de aangifte van zijn vader had afgehandeld. Vervolgens ontving hij begin september 1998 een eerste schriftelijke reactie op zijn klacht van de politie Haaglanden. In de tussenliggende periode had de klachtbehandelaar bij de politie in ieder geval één keer telefonisch contact gehad met verzoekers vader.

Verzoeker vroeg daarop bij brief van 18 september 1998 om een formele afhandeling van zijn klacht. De burgemeester van 's-Gravenhage deed de klacht uiteindelijk bij brief van 27 april 1999 af.

2.3. Dit tijdverloop valt niet in overeenstemming te brengen met de in artikel 12 van de Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden genoemde de termijnen (zie achtergrond). Uit de overgelegde stukken volgt niet dat verzoeker tussentijds over de reden(en) van de vertraging in de behandeling van de klacht is geïnformeerd.

Aldus heeft de politie niet in overeenstemming met de eigen klachtenregeling gehandeld.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

3.1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de burgemeester van 's-Gravenhage in de afdoeningsbrief van 27 april 1999 niet is ingegaan op zijn vraag over vergoeding van door verzoeker gemaakte advocaatkosten.

3.2. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Een belangrijk aspect van zorgvuldige klachtbehandeling is dat overheidsinstanties klachtbrieven van burgers adequaat beantwoorden.

Dit houdt in beginsel in dat op alle in een brief opgeworpen klachtaspecten (schriftelijk) moet worden ingegaan. Indien specifieke vragen worden gesteld, verdient het de voorkeur dat al die vragen apart worden beantwoord.

3.3. De burgemeester van 's-Gravenhage is in zijn brief van 27 april 1999 slechts gedeeltelijk op verzoekers schadevergoedingsverzoek ingegaan. Hij gaf te kennen dat hij had vernomen dat verzoeker inmiddels een betaling had ontvangen van het Waarborgfonds. Dit betrof een vergoeding voor de schade aan verzoekers auto. Op het punt van de vergoeding van de door verzoeker geclaimde advocaatkosten volgde geen antwoord. Dat was gelet op het hiervóór, onder 3.2., aangehaalde uitgangspunt van zorgvuldige klachtbehandeling niet juist. Het had op zijn minst in de rede gelegen verzoeker nadere uitleg te vragen over de aard van en de wijze waarop de geclaimde kosten tot stand waren gekomen om te kunnen bezien of er reden was geweest deze kosten al dan niet (deels) te vergoeden. Van verzoeker had anderzijds mogen worden verwacht dat hij ook op eigen initiatief een meer gedetailleerde beschrijving van de gemaakte kosten had overgelegd, aangezien het een niet onaanzienlijke schadepost betrof (volgens verzoeker 10.000 gulden; zie bevindingen, onder A.4.). Door dit na te laten heeft hij het over zichzelf afgeroepen dat dit deel van het schadevergoedingsverzoek is genegeerd. Hieraan doet echter, zoals al is aangegeven, niet af dat dit aspect niet zonder enige toelichting ter zijde had mogen worden geschoven.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Treedt onvoldoende actief op in vervolg op aangifte ter zake van doorrijden na aanrijding; afhandeling klacht hierover.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Treedt onvoldoende actief op in vervolg op aangifte ter zake van doorrijden na aanrijding.

Oordeel:

Niet gegrond