1999/212

Rapport
Op 27 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Kruisweg, ingediend door de heer H.A. Jeuring, advocaat te Zuidhorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen, en een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Groningen). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Groningen wordt aangemerkt als een gedraging van de korpsbeheerder. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd in onderzoek genomen:Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Groningen jegens hem op 25 november 1996. Hij klaagt er met name over dat de politie:- hem ten onrechte als verdachte heeft aangemerkt; - hem pas op het politiebureau de reden van zijn aanhouding heeft meegedeeld; - hem op onjuiste wijze heeft verhoord (onder meer door hem aan te zetten tot het doen van een bekentenis door hem een bevel -inverzekeringstelling te tonen); - hem het naar aanleiding van zijn verhoor opgemaakte proces-verbaal v r ondertekening niet heeft laten lezen; - onvoldoende zorg aan hem heeft besteed gedurende zijn insluiting op het politiebureau; - zijn echtgenote, ondanks haar verzoek daartoe, niet heeft ge nformeerd over zijn verblijfplaats; - zijn echtgenote niet actief heeft ge nformeerd over zijn overbrenging naar het ziekenhuis; Voorts klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder in zijn afdoeningsbrief niet is ingegaan op het in de klachtbrief neergelegde verzoek om schadevergoeding. Uit de door de korpsbeheerder in reactie op de klacht overgelegde informatie bleek dat de klachtonderdelen over het verhoor van verzoeker geen betrekking hadden op de politie, maar op het GAK. Daarop werd ook het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam (Lisv), als het voor het optreden van (medewerkers van) het GAK verantwoordelijke bestuursorgaan, in het onderzoek betrokken. Het Lisv berichtte vervolgens dat verzoeker niet door het GAK, maar door opsporingsambtenaren van het GUO was verhoord. Een en ander gaf aanleiding de klacht als volgt te herformuleren:Verzoeker klaagt over het optreden jegens hem op 25 november 1996 van medewerkers van het regionale politiekorps Groningen en/of het GUO te Groningen. Hij klaagt er met name over dat de politie en/of het GUO:- hem ten onrechte als verdachte heeft aangemerkt; - hem pas op het politiebureau de reden van zijn aanhouding heeft meegedeeld; - hem op onjuiste wijze heeft verhoord (onder meer door hem aan te zetten tot het doen van een bekentenis door hem een bevel tot inverzekeringstelling te tonen); - hem het naar aanleiding van zijn verhoor opgemaakte proces-verbaal v r ondertekening niet heeft laten lezen; - onvoldoende zorg aan hem heeft besteed gedurende zijn insluiting op het politiebureau; - zijn echtgenote, ondanks haar verzoek daartoe, niet heeft ge nformeerd over zijn verblijfplaats; - zijn echtgenote niet actief heeft ge nformeerd over zijn overbrenging naar het ziekenhuis; Voorts klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder in zijn afdoeningsbrief niet is ingegaan op het in de klachtbrief neergelegde verzoek om schadevergoeding.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering (Sv):Artikel 27, eerste lid:         "Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende. Artikel 29:"1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.2. Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.3. De verklaringen van den verdachte, bepaaldelijk die welke eene bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zooveel mogelijk in zijne eigen woorden opgenomen. De mededeling bedoeld in het tweede lid wordt in het proces-verbaalopgenomen." Artikel 54, eerste lid:"1. Ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, (...) aan te houden en naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen."2. Artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht:"1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik."3. Artikel 5, tweede lid, van het EVRM(Nederlandse tekst):"Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht." Artikel 9, tweede lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 (hierna: IVBPR) bevat een overeenkomstige bepaling als het tweede lid van artikel 5 EVRM. Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.4. Artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman:"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft (...) door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."5. Artikel 32, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:"In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Groningen en het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd het GUO de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Groningen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van verzoeker en het GUO gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. Het LISV en de korpsbeheerder gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 25 november 1996 omstreeks 09.00 uur haalden twee ambtenaren van het regionale politiekorps Groningen verzoeker thuis op, en brachten hem over naar het politiebureau. Daar werd hij vervolgens verhoord in verband met een jegens hem bestaande verdenking van steunfraude. Later die dag, omstreeks 13.50 uur, beval de dienstdoende hulpofficier van justitie de inverzekeringstelling van verzoeker. Gedurende de nacht van 25 op 26 november 1996 werd verzoeker onwel in zijn cel. Hij moest naar het ziekenhuis worden overgebracht.2. Verzoekers gemachtigde diende een klacht in bij de politie over het politieoptreden jegens zijn cli nt op 25 en 26 november 1996. In deze klachtbrief was onder meer het volgende te lezen:"Op maandag 25 november 1996 om 9:00 uur is cli nt door twee politieagenten meegenomen voor verhoor naar het politieburo te Leens. De politieagenten deelden slechts mee dat ze cli nt 'kwamen ophalen' maar dat ze niet wisten waarom. Ook konden zij niet meedelen hoelang het verhoor zou duren: een paar uur, de hele dag, het was allemaal onduidelijk. Op het politieburo gearriveerd, werd cli nt meegedeeld dat hij werd verdacht van het plegen van fraude. (...) De politie deelde aan cli nt mee dat hij maar beter kan bekennen, anders zouden ze hem vasthouden. Het verhoor werd niet afgenomen zoals het behoort. Hetgeen door de verbalisanten werd opgetekend was niet hetgeen cli nt meedeelde. Telkens moest het proces-verbaal worden gewijzigd. Voor cli nt was het duidelijk dat hij niet werd geloofd. Naderhand heeft cli nt het proces-verbaal wel ondertekend, waarbij moet worden opgemerkt dat hij het proces-verbaal niet heeft gelezen. Het proces-verbaal is hem enkel voorgelezen. Om omstreeks 12:00 uur waren de verbalisanten klaar met verhoor. Ze zeiden tegen cli nt: ga maar mee. Cli nt werd in een cel geduwd. De verbalisanten zeiden niets. Na vijf minuten kwamen de verbalisanten terug en zeiden tegen cli nt dat hij naar Groningen zou worden overgebracht om een paar vragen te beantwoorden. Op het Hoofdburo van Politie aangekomen werd cli nt via de lift naar de cellengang gebracht. Cli nt werd gefouilleerd, moest zijn schoenen uittrekken en zijn portemonnee afgeven. Cli nt werd in een cel gezet. Na een kwartier kwam een verbalisant die aan cli nt vroeg of hij wilde bekennen. Omdat cli nt onschuldig is, heeft hij gezegd dit niet te willen. Daarop werd meegedeeld dat hij voor drie dagen zou worden vastgehouden. Cli nt werd geconfronteerd met een bevel tot inverzekeringstelling. In de tussentijd werd de echtgenote van cli nt gehoord door twee verbalisanten. Hierbij was de zoon van cli nt aanwezig. De echtgenote deelde uitdrukkelijk mee of de verbalisanten wisten dat cli nt last had van zijn hoofd. Cli nt mag zich niet druk maken, geen spanning hebben. De echtgenote gaf duidelijk aan dat de verbalisanten naar cli nt moesten gaan voordat er iets zou gebeuren. De echtgenote: in kleine ruimten kan er iets gebeuren. De verbalisanten zeiden dat er een arts in de buurt was en dat ze zich niet druk behoefden te maken. Nadat de verbalisanten waren vertrokken, werden de echtgenote en de zoon steeds zenuwachtiger. Ze hebben contact opgenomen met de politie om erachter te komen waar cli nt verbleef. De politie wilde deze informatie niet verstrekken. Toch is de echtgenote erachter gekomen waar cli nt verbleef. Om 19:00 uur heeft de echtgenote agent B. weer gewaarschuwd. De agent zei: hij wordt wel in de gaten houden Tussen 21:30 en 22:00 uur heeft de echtgenote gebeld met de cellengang en toen hoorde de echtgenote dat cli nt met spoed was opgenomen in het ziekenhuis vanwege een (neus)bloeding. Haar werd nog meegedeeld dat zij gelijk had gekregen. (...) Cli nt kan voor wat betreft het gebeurde zich het volgende herinneren. Toen cli nt in de cel werd gegooid werd hij benauwd en vroeg om hulp. Cli nt heeft op de bel gedrukt. Er kwam een agent die zei dat cli nt zich rustig moest houden en dat hij een arts zou waarschuwen. Cli nt is op bed gaan liggen en in slaap gevallen. Toen cli nt wakker werd zat hij onder het bloed. Cli nt kon – gelukkig – nog net op de bel drukken. Toen cli nt in het ziekenhuis verbleef, heeft de dienstdoende arts gebeld met de politie. Er was namelijk geen politie meer in het ziekenhuis aanwezig. De arts zei dat de politie had meegedeeld niet te weten wat ze moesten doen. De arts zei dat als het nog lang zou duren hij cli nt naar huis zou sturen. De arts heeft weer gebeld en door de politie werd meegedeeld dat cli nt naar huis mocht. Tot op heden heeft cli nt niets meer van de politie vernomen. (...) Gezien bovenstaande is de handelwijze van het Openbaar Ministerie/de Politie onaanvaardbaar. Allereerst was er geen enkele reden om cli nt in verzekering te stellen (ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat getracht is middels deze verzekering een zodanige druk uit te oefenen op cli nt om op deze wijze een bekentenis af te dwingen), ten tweede heeft de echtgenote er meerdere malen op gewezen dat de gezondheidstoestand van cli nt zodanig is dat hij zich niet druk mag maken en zeker niet mag worden opgesloten. Met dit laatste is dus absoluut geen rekening gehouden. Derhalve is hier plaats om cli nt de nodige verontschuldigingen aan te bieden (...). Daarnaast heeft cli nt recht op een schadevergoeding van hetgeen hem is overkomen. De hoogte van deze schadevergoeding kan op dit moment niet worden vastgesteld. Voor nu wordt u verzocht hieromtrent een voorstel te doen."3.1. De beheerder van het regionale politiekorps Groningen deed verzoekers klacht af bij brief van 2 juni 1997. In de afdoeningsbrief was onder meer het volgende te lezen:"Uw klacht en de terzake opgemaakte rapportage werden voorgelegd aan de onafhankelijke klachtenadviescommissie. De commissie is van mening, dat de klacht mede betrekking heeft op medewerkers van het GAK en over dat gedeelte van de klacht is deze commissie dus niet bevoegd. Voor zover het de politie betreft, is de commissie van mening, dat er gehandeld is conform de voorschriften. Gelet op het tijdig waarschuwen van een arts, die ook daadwerkelijk ter plaatse is geweest, is de commissie van mening, dat er voldoende zorg is geweest voor de betrokkene. Door de aan mij uitgebrachte rapportage en mede gelet op het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie heb ik besloten uw klacht ongegrond te verklaren."3.2. Het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie, waarnaar de korpsbeheerder in zijn afdoeningsbrief had verwezen, hield onder meer het volgende in:"Samenvatting inhoud klacht:Hij (verzoeker; N.o.) klaagt over onvoldoende dienstverlening door de politie. (...) Toetsing:Aan de hand van de haar overlegde stukken en gelet op het bepaalde in artikel 9, lid 1 sub a en b, van de Klachtenregeling Regiopolitie Groningen, oordeelt de commissie, dat:a.       de klacht ontvankelijk is; b.       het onderzoek naar de klacht naar behoren is verricht; c.       de conclusies van het onderzoeksrapport voldoende gedragen kunnen worden. Overwegingen: De commissie is van mening, dat de klacht mede betrekking heeft op medewerkers van het GAK en over dat gedeelte van de klacht is deze commissie dus niet bevoegd. Voor zover het de politie betreft, is de commissie van mening, dat er gehandeld is conform de voorschriften. Gelet op het tijdig waarschuwen van een arts, die ook daadwerkelijk ter plaatse is geweest, is de commissie van mening, dat er voldoende zorg is geweest voor de betrokkene. Advies:Naar de bepaling gesteld in artikel 9, lid 1 sub c, van eerder genoemde klachtenregeling, na kennisneming van genoemde stukken en gelet op haar overwegingen adviseert de commissie u de klacht ongegrond te verklaren."B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

, en voorts toegelicht in zijn hiervoor, onder A.2., opgenomen klachtbrief.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De beheerder van het regionale politiekorps Groningen deelde in zijn reactie op de klacht mee dat hij geen reden zag zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.2.1. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een afschrift van een brief van 19 maart 1997 van de chef van het district West van het regionale politiekorps Groningen. De districtschef bracht in deze brief onder meer het volgende naar voren:"Op 25 november 1996 is dhr. A. (verzoeker; N.o.), in opdracht van de officier van justitie te Assen aangehouden in een strafrechtelijk onderzoek terzake art. 225 Wetb.v.Strafrecht. Slechts de feitelijke aanhouding en de overbrenging naar het bureau te Leens gebeurde door personeel van district West, (...). Ik beperk mij daarom tot verantwoording van de betrokkenheid van de medewerkers van district West (...). Hoewel geen expliciet subject van de klacht hecht ik eraan de feiten inzake aanhouding en overbrenging te melden. De brigadier van politie W. meldde mij daarover het volgende. 'Samen met collega V. heb ik A. aangehouden. Ik deed het woord. Ik heb A. nadrukkelijk meegedeeld dat hij formeel werd aangehouden. Ik heb A. verteld dat dit niet van de politie uitging maar van het GAK en dat deze heren hem op het bureau in Leens wensten te verhoren over uitkeringsfraude. Ik zei hem verder geen details te kennen waarover hij gehoord zou worden. Ik vertelde hem er rekening mee te houden dat hij niet zo weer weg was. Hij gaf geen commentaar op mijn mededelingen en vroeg of hij de paarden nog even mocht voeren. Dat mocht en gebeurde in het bijzijn van zijn vrouw, die ook overigens bij ons gesprek was. Daarna is hij – op eigen verzoek in zijn eigen auto – achter ons aan gereden naar Leens, waar we hem – na voorgeleiding - overgaven aan de medewerkers van het GAK. Na de administratieve verwerking van de aanhouding hebben wij onze oorspronkelijke dienst (noodhulp) voortgezet en geen verdere bemoeienis gehad met deze zaak. Noch A., noch zijn vrouw meldde tegenover ons iets van zijn lichamelijke conditie. Ik weet dat nog zo zeker omdat ik vrij kort nadien daarover al werd aangesproken door n van de aan de zaak werkende GAK-medewerkers.'. gaf deze reactie zonder de klachtbescheiden te hebben gelezen. Gelet op het vorenstaande ben ik van opvatting dat de aanhouding te Kruisweg en de overbrenging naar Leens met inachtneming van de wettelijke voorschriften terzake gebeurde en de toets der kritiek kan doorstaan. Over alle handelingen daarna heb ik geen oordeel en draag daartoe de zaak over als eerder aangegeven."2.2. De chef van het district West voegde twee mutaties uit het dag- en nachtrapport bij zijn brief. In een op 20 november 1996 opgemaakte mutatie is onder meer het volgende te lezen:"Belt iemand van het GAK in Assen om a.s. te assisteren bij de aanhouding van A. Zij zijn daar bezig met een omvangrijke fraudezaak. Toestemming terz. art. 225 buiten heterdaad is telefonisch verleend door de OvJ Assen (naam van de Officier; N.o.). Gevraagd om dit schriftelijk per fax aan ons toe te zenden. De aanhouding is gepland voor maandag 25-11 omstreeks 08.30 uur. De mensen van het GAK zullen om 08.00 uur zich in Leens melden. Willen A. graag op het buro daar horen. Dit toegezegd." In een op 25 november 1996 om 10.05 uur door de politieambtenaren V. en W. opgemaakte mutatie is het volgende te lezen:"Aanhouding A. In zijn woning in opdracht van OvJ Assen, omstreeks 09.10 uur aangehouden terzake 225 Sr en overgebracht naar Leens t.b.v. GAK. Voorgeleid aan U. om 10.00 uur. PV aanhouding gemaakt. Geen bijzonderheden."3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie eveneens het op 25 november 1996 door de politieambtenaren V. en W. opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van aanhouding. Hierin was geen expliciete vermelding opgenomen dat verzoeker bij zijn aanhouding een mededeling was gedaan over de reden daarvan.4.1. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een rapportage van 7 april 1997 van betrokken ambtenaar B. Hierin was onder meer het volgende te lezen:"Op 25 november 1996 was ik, rapporteur, van 15.00-23.00 de dienstdoende hulp-officier van justitie in de distrikten Groningen/Haren en West van de regiopolitie Groningen. Voor zover mijn herinneringen reiken, kan ik u het volgende in de zaak A. mededelen. Bij het overnemen van de dienst op die dag rond 14.45 uur werden mij geen bijzonderheden gemeld over de ingesloten arrestanten. In de loop van de vroege avond op die dag werd ik door een van de receptionisten benaderd, die mij mededeelde, dat een paar keer een mevrouw naar de receptie had gebeld met het verzoek om inlichtingen. De receptioniste had terecht via de telefoon geen inlichtingen verstrekt en vroeg mij hoe te handelen bij een volgend telefoontje. Rapporteur heeft hierop medegedeeld het volgend telefoontje van de vrouw aan mij door te verbinden. Kort hierop het juiste tijdstip kan ik mij niet herinneren, kreeg ik de vrouw, die later mevrouw A. bleek te zijn aan de telefoon. Zij wilde weten waar haar echtgenoot was "opgesloten". Na het inwinnen van de nodige informatie heb ik persoonlijk de vrouw medegedeeld, dat haar echtgenoot verbleef in het hoofdbureau van politie aan de Rademarkt te Groningen. Zij heeft deze informatie van mij gekregen. Te doen gebruikelijk is wel, dat dergelijke informatie normaal niet via de telefoon wordt verstrekt. Aangezien de vrouw behoorlijk ongerust over de telefoon klonk, ben ik in dit geval van de regels afgeweken, mede gelet het feit waarvoor de heer A. was ingesloten. Ik kan mij vaag herinneren, dat de vrouw zich ongerust maakte over de gezondheidstoestand van haar echtgenoot. Ik zal haar, zoals te doen gebruikelijk, ongetwijfeld hebben meegedeeld, dat bij arrestanten, die klagen over hun gezondheid, een arts wordt geroepen. In het verdere verloop van die dag avond ben ik op verzoek van de dienstdoende arrestantenwacht naar de cellengang gegaan, alwaar mij werd medegedeeld, dat de heer A. had geklaagd over zware hoofdpijn en een hevige bloedneus had gekregen en dat een arts van de GG en GD inmiddels was verschenen. De betreffende arts deelde mij mede, dat het niet verantwoord was dat de arrestant A. langer in een politiecel zou blijven en naar een ziekenhuis moest. De mededeling van de arts is in dergelijke gevallen voldoende om maatgevend en dus was al een ambulance gewaarschuwd. Ik schat, dat het ondertussen op die avond 21.30 uur was geworden. Direct hierop heb ik zelf de echtgenote van de heer A. in kennis gesteld van het feit, dat haar echtgenoot naar de spoedpoli van het Academisch Ziekenhuis te Groningen was vervoerd. Ik heb haar ook verteld, dat haar echtgenoot een bloedneus en zware hoofdpijn had. De bewering in de klacht, dat zij zelf heeft gebeld, is pertinent niet juist. Ik heb haar persoonlijk ingelicht. Voor de rest moge ik u kortheidshalve verwijzen naar de mutatie van 25 november 1996, 22.02 uur van collega H."4.2. In de hierv r, onder A.4.1., bedoelde mutatie is onder meer het volgende opgenomen:"In overleg met de GGD-arts Br. is de arrestant A. met enige spoed naar het A.Z.G. gebracht door de GGD. Hij klaagde over zware hoofdpijn en kreeg toen ook nog een bloedneus. Hovj B. heeft overleg gevoerd met OVJ Sc. Parket Assen en besloten is, dat A. zonder bewaking in het AZG wordt opgenomen en bij ontslag AZG naar huis kan. Huisarts en GGD-arts achten verblijf in het HB (huis van bewaring; N.o.) niet verantwoord."5. In een op 25 november 1996 om 22.51 uur opgemaakte mutatie is nog het volgende te lezen:"Nadat meneer onwel was geworden is hij van de cellengang overgebracht naar het AZG. Aldaar de goederen afgegeven. Het was niet bekend naar welke afdeling hij eventueel ging. Het was ook mogelijk dat hij naar huis gestuurd werd."6. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook nog een afschrift van een brief van 4 april 1997 van de groepschef arrestantenzorg. Hierin bracht deze onder meer het volgende naar voren:"Uit navraag is mij gebleken dat dhr. A. normaal naar zijn cel is gebracht en niet zoals in de klacht wordt vermeld "gegooid". Tijdens de insluiting heeft dhr. A. geen opmerkingen gemaakt over zijn gezondheid. Dit blijkt uit bijgaand insluitingsformulier. Indien hij hierover opmerkingen had gemaakt dan zou dit zonder meer zijn vermeld bij de bijzonderheden. Later in de middag, de betrokken arrestantverzorgers kunnen zich het juiste tijdstip niet meer herinneren, heeft A. contact gezocht, middels de intercom, en verzocht om een arts. De arrestantenverzorger is naar betrokkene toegegaan en heeft hem medegedeeld dat hij 's middags nog een bezoek van een arts zou krijgen. Mevrouw A. heeft 's middags nog gebeld met een arrestantenverzorger en hem verteld over de gezondheidstoestand van haar man. Betrokken arrestantenverzorger heeft haar medegedeeld dat hij hiermee rekening zou houden en dat hij dit zou mededelen aan de arts. Dokter Br. van GGD Groningen heeft A. onderzocht van omstreeks 17.30 tot 18.00 uur. De arrestantenverzorger heeft dr. Br. ingelicht over het telefonisch contact wat hij met Mevr. A. had gevoerd. Dr. Br. heeft daarna contact opgenomen met de huisarts van dhr. A. Dr. Br. vond het medisch verantwoord om dhr. A. in te sluiten. De arrestantenverzorgers hebben A. na het bezoek van de dokter meerdere keren gecontroleerd. Omstreeks 20.00 uur is de celdeur nog open geweest voor het verstrekken van koffie. Omstreeks 21.15 uur meldde A. zich, middels de intercom, met de mededeling dat hij een bloedneus had. Onmiddellijk werd de GGD-arts gebeld. Deze was omstreeks 21.30 ter plaatse. Hij vond opname in het ziekenhuis noodzakelijk. Dhr. A. is toen met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd."D.       REACTIE VERZOEKERVerzoekers gemachtigde deelde in reactie op hetgeen door de politie naar voren was gebracht onder meer het volgende mee:"Cli nt heeft geen tijd gehad om te klagen bij de verbalisanten. Cli nt heeft nimmer gevraagd om een arts. Zijn echtgenote wel. Niet wordt gevolgd waarom het medisch verantwoord was cli nt op te sluiten in een cel. Als cli nt niet wakker was geworden, was het zeer waarschijnlijk dat cli nt zou zijn doodgebloed. Het is correct dat de heer B. contact heeft opgenomen met de echtgenote van cli nt."E.       STANDPUNT LISVHet Lisv deelde in reactie op de klacht mee zich te kunnen verenigen met het standpunt van het GUO op de klacht. Het GUO bracht in reactie op de klacht onder meer het volgende naar voren:"- Het ten onrechte aanmerken van de heer A. als verdachte In 1996 is door het GAK (i.s.m. de FIOD) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij een werkgever gevestigd te Wateren. Gedurende voormeld onderzoek werd de administratie van de werkgever in beslag genomen. In deze administratie bevonden zich lijsten met (vermoedelijke) loonbetalingen ten gunste van de heer A. Verder was tijdens eerder afgenomen getuigenverklaringen door meerdere getuigen verklaard dat zij de heer A. bij meerdere gelegenheden aan het werk hadden gezien bij de werkgever waartegen het oorspronkelijke strafrechtelijk onderzoek was gericht. Van voormelde feiten werd onze opsporingsfunctionaris, de heer G., in kennis gesteld door de heer E., opsporingsfunctionaris GAK, aangezien gebleken was dat de heer A. ten tijde van het verrichten van vorenbedoelde werkzaamheden een uitkering ontving van het GUO. Door de heer G. is vervolgens een dossieronderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de heer A. nimmer opgave had gedaan van werkzaamheden en/of inkomsten uit werkzaamheden voor of bij vorenbedoelde werkgever. Gezien het vorenstaande was een redelijk vermoeden van schuld ontstaan, n.l. het overtreden van de bepalingen van artikel 225 Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte), op grond waarvan op 20 november 1996 door de verantwoordelijke Officier van Justitie bevel tot aanhouding buiten heterdaad is gegeven. (...) - Hem op onjuiste wijze heeft verhoord (onder meer door hem aan te zetten tot het doen van een bekentenis door hem een bevel inverzekeringstelling te tonen) Zoals hiervoor reeds aangegeven is de heer A. op 25 november 1996 verhoord door onze opsporingsfunctionaris in samenwerking met een opsporingsfunctionaris van de FIOD. Het is gebruikelijk dat bij aanvang c.q. gedurende het verhoor een verdachte in kennis wordt gesteld van de termijnen, zoals die gelden bij aanhouding en inverzekeringstelling. Dit gebeurt echter alleen ter verduidelijking van de procedure en zeker niet om de verdachte te bewegen een bekennende verklaring af te leggen. Gelet hierop kan vastgelegd worden dat de heer A. zeker, zoals gebruikelijk als waarborg voor een zorgvuldige procedure, in kennis is gesteld van de geldende termijnen en dat een en ander niet is geschied teneinde hem te bewegen een bekennende verklaring af te leggen. - Hem het naar aanleiding van zijn verhoor opgemaakte proces-verbaal voor ondertekening niet heeft laten lezen In het proces-verbaal van verhoor is te lezen dat de opgetekende verklaring niet door verdachte is gelezen, maar dat deze aan hem is voorgelezen. Om welke reden de heer A. de afgelegde verklaring niet heeft gelezen geeft het proces-verbaal van verhoor geen uitsluitsel en hierdoor kan er alleen gespeculeerd worden over de redenen hiervan. Gebruikelijk is echter dat een verdachte de gelegenheid geboden wordt om zijn verklaring te lezen en, indien hij/zij van dit recht geen gebruik maakt, dat de verklaring volledig aan hem/haar wordt voorgelezen. Gezien het vorenstaande is helaas niet meer te achterhalen, hetwelk een omissie is in het proces-verbaal van verhoor, om welke reden de heer A. heeft afgezien van zijn recht om zijn verklaring te lezen. Wel dient opgemerkt te worden dat onder zijn verklaring vermeld is dat hij volhardde bij zijn verklaring en deze, na elke pagina van zijn verklaring na voorlezing ondertekend te hebben, integraal ondertekend heeft. Gezien het bovenstaande achten wij de klacht van de heer A. op alle onderdelen ongegrond. Wij willen tenslotte nog opmerken dat het ons spijt dat het zo gelopen is met de heer A. en dat hij tengevolge van deze gebeurtenis ernstige psychische problemen heeft. Wij hechten er echter aan hierbij op te merken dat de politierechter te Groningen ondertussen uitspraak heeft gedaan in deze zaak en het wettig en overtuigend bewijs voldoende aanwezig heeft geacht, hetwelk heeft geresulteerd in een veroordeling van de heer A."F.       NADERE INFORMATIE VAN HET GUOOp 10 november 1998 ontving de Nationale ombudsman van het GUO een afschrift van het vonnis van de politierechter te Groningen in de zaak tegen verzoeker. Hieruit bleek dat de politierechter verzoeker op 23 april 1998 een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van n jaar had opgelegd. Voorts zond het GUO de Nationale ombudsman een afschrift van het naar aanleiding van de zaak tegen verzoeker opgemaakte dossier. Het daarbij behorende, op 25 november 1996 opgemaakte, proces-verbaal van verhoor van verzoeker beslaat vier bladzijden. De eerste drie bladzijden bevatten aan de onderzijde de handtekening van verzoeker. Op de laatste bladzijde heeft verzoeker het proces-verbaal ondertekend, met daaronder de tekst "na duidelijke voorlezing volhardde verdachte bij deze verklaring en ondertekende deze". De tekst van het proces-verbaal bevat verder geen informatie waaruit kan worden afgeleid dat de bij het verhoor van verzoeker betrokken ambtenaren ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend op verzoeker. In het dossier is ook een proces-verbaal gevoegd van een verhoor op 25 november 1996 van verzoekers echtgenote. Als tijdstip van dit verhoor is vermeld 14.45 uur. Hierin verklaard zij over verzoekers gezondheidstoestand:"Mijn man heeft last van zijn hoofd. Als hij onder druk komt te staan, weet ik niet wat er allemaal met hem kan gebeuren."

Beoordeling

A.       TEN AANZIEN VAN HET OPTREDEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS GRONINGEN1. Op 25 november 1996 haalden twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Groningen verzoeker thuis op, en brachten hem over naar het politiebureau te Leens. Daar werd verzoeker door onder meer een opsporingsambtenaar van het GUO verhoord in verband met een jegens hem bestaande verdenking van steunfraude.2.1. Verzoeker klaagt er in de eerst plaats over dat de politie hem ten onrechte als verdachte heeft aangemerkt.2.2. In de loop van het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat verzoeker door de politie is aangehouden op bevel van de officier van justitie te Assen. Het betrof een zogenoemde aanhouding buiten heterdaad. Artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering (Sv; zie

Achtergrond

, onder 1.) geeft hiervoor een regeling. 2.3. Voorts is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman gebleken dat de politierechter te Groningen verzoeker heeft veroordeeld voor het feit waarvoor hij op 25 november 1996 is aangehouden. 2.4. Indien door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan ten aanzien van de gedraging waarop ook het onderzoek van de Nationale ombudsman betrekking heeft, is de Nationale ombudsman, gelet op artikel 26, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, verplicht de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht te nemen (zie

Achtergrond

, onder 3.). Verzoekers veroordeling brengt met zich mee dat als vaststaand moet worden aangenomen dat er voldoende grond was voor een verdenking tegen verzoeker ter zake van steunfraude.2.5. Voor de beoordeling van het politieoptreden is verder nog het volgende van belang. De betrokken politieambtenaren hielden verzoeker aan op bevel van de officier van justitie te Assen. Het door de officier van justitie afgegeven bevel tot aanhouding schept voor de opsporingsambtenaar de bevoegdheid tot aanhouding buiten heterdaad van de in dat bevel aangeduide verdachte. Van een opsporingsambtenaar mag in beginsel worden verwacht dat hij een dergelijk bevel van de officier van justitie ook daadwerkelijk ten uitvoer legt. Dit neemt echter niet weg dat hij in zoverre een eigen verantwoordelijkheid heeft dat hij, als hem intussen feiten of omstandigheden ter kennis zijn gekomen die, waren zij eerder bekend geweest, niet of vermoedelijk niet tot het aanhoudingsbevel zouden hebben geleid, contact behoort op te nemen met de officier van justitie over de betekenis van deze feiten of omstandigheden voor het gegeven bevel. Daarbij moet met name worden gedacht aan feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het eerdere besluit om de aan te houden persoon aan te merken als verdachte. Immers, de rechtmatigheid van een aanhouding vereist dat de aan te houden persoon kan worden aangemerkt als verdachte, als bedoeld in artikel 27, eerste lid Sv (zie

Achtergrond

, onder 1.).2.6. In dit geval is niet gebleken van feiten of omstandigheden zoals hierv r, onder 2.5., bedoeld. Dit betekent dat de betrokken politieambtenaren juist hebben gehandeld door het aanhoudingsbevel uit te voeren. De onderzochte gedraging is behoorlijk. 3.1. Verder klaagt verzoeker erover dat de politie hem pas op het politiebureau de reden van zijn aanhouding heeft meegedeeld. De politie is op grond van bepalingen van internationale verdragen verplicht tot het doen van een zodanige mededeling (zie

Achtergrond

, onder 3.).3.2. De betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat zij verzoeker wel degelijk meteen bij diens aanhouding hebben ge nformeerd over de reden daarvoor. Zij brachten in dit verband nog naar voren dat zij verzoeker ook hadden verteld dat de aanhouding niet van de politie uitging, maar van het GAK. Verder gaven zij aan dat zij verzoeker nog de gelegenheid hadden gegeven thuis wat zaken af te handelen voordat zij hem meenamen naar het politiebureau (zie

Bevindingen

, onder C.2.1.). Verzoeker heeft te kennen gegeven dat hem de reden van aanhouding niet is meegedeeld. In het proces-verbaal van aanhouding is niet vermeld dat verzoeker is ge nformeerd over de reden van diens aanhouding.3.3. Uit het voorgaande volgt dat de lezingen van verzoeker en van de betrokken ambtenaren op dit punt tegenover elkaar staan. Er is onvoldoende reden om de ene zienswijze meer aannemelijk te achten dan de andere. Daarom moet de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel onthouden.4.1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie onvoldoende zorg aan hem heeft besteed tijdens zijn insluiting op het politiebureau.4.2. De groepschef arrestantenzorg heeft naar voren gebracht dat verzoeker tijdens zijn insluiting geen opmerkingen heeft gemaakt over zijn gezondheid. Verzoekers gemachtigde heeft meegedeeld dat verzoeker (inderdaad) niet om een arts heeft verzocht, maar dat zijn echtgenote dat wel heeft gedaan. Uit de oorspronkelijke klachtbrief (zei

Bevindingen

, onder A.2.) en uit de door verzoekers echtgenote tegenover de opsporingsambtenaar van het GUO afgelegde verklaring (zei

Bevindingen

, onder F.) volgt dat verzoekers echtgenote er op heeft gewezen dat verzoeker last had van zijn hoofd, en dat zij grote zorgen had over hetgeen met verzoeker kon gebeuren als hij onder druk kwam te staan. Dit gehoor vond plaats omstreeks 14.45 uur. De groepschef arrestantenzorg heeft verder verklaard dat verzoeker later in de middag (wel) om een arts heeft verzocht. De arrestantenverzorger heeft daarop de GGD gewaarschuwd. Verzoeker is vervolgens omstreeks 17.30 uur door een arts van de GGD Groningen onderzocht. De GGD-arts had geen medische bezwaren tegen verzoekers insluiting. Verzoekers gemachtigde heeft vraagtekens bij dit (medische) oordeel geplaatst. Voor de politie was er echter geen reden om te twijfelen aan het oordeel van een GGD-arts. De groepschef arrestantenzorg heeft ook nog aangegeven dat verzoeker na het bezoek van de GGD-arts nog een paar keer is gecontroleerd en dat hij omstreeks 20.00 uur koffie heeft gekregen. Vervolgens meldde verzoeker zich omstreeks 21.15 uur via de intercom met de mededeling dat hij een bloedneus had. Daarop is door de arrestantenverzorger meteen contact opgenomen met de GGD. Op initiatief van de GGD-arts is verzoeker toen direct overgebracht naar het ziekenhuis. Uit de door verzoekers gemachtigde opgestelde klachtbrief (zie

Bevindingen

, onder A.2.) volgt dat verzoekers echtgenote tussen 21.30 en 22.00 uur contact heeft gehad met de politie en dat zij er toen van op de hoogte is gesteld dat haar echtgenoot inmiddels naar het ziekenhuis was overgebracht.4.3. Het feit dat verzoeker tijdens zijn verblijf in de cel onwel is geworden, is zeer betreurenswaardig. Niettemin kan uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid dat de politie op dit punt een gebrek aan zorg valt te verwijten. De arrestantenverzorging heeft steeds adequaat op verzoekers meldingen gereageerd door direct medische hulp in te schakelen. Daarmee is overigens ook gehandeld in overeenstemming met de toepasselijke regels in de Ambtsinstructie (zei

Achtergrond

, onder 5.). De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.5.1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie zijn echtgenote, ondanks haar verzoek daartoe, niet heeft ge nformeerd over zijn verblijfplaats, en haar evenmin actief heeft ge nformeerd over zijn overbrenging naar het ziekenhuis.5.2. De betrokken hulpofficier van justitie bracht in zijn rapportage van 7 april 1997 met grote stelligheid naar voren dat hij verzoekers echtgenote wel had gebeld, en dat hij haar wel degelijk had ge nformeerd over bovengenoemde punten (zie

Bevindingen

, onder C.4.1.).5.3. Verzoekers gemachtigde deelde in reactie op de door de korpsbeheerder overgelegde stukken mee, dat de betrokken hulpofficier van justitie verzoekers echtgenote (toch) had gebeld. Gelet hierop mist de klacht op dit punt feitelijke grondslag. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.B.       TEN AANZIEN VAN DE KORPSBEHEERDER1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie in de afdoeningsbrief naar aanleiding van zijn klacht over het politieoptreden niet is ingegaan op het in zijn klachtbrief neergelegde verzoek om schadevergoeding.2. Verzoekers gemachtigde heeft in zijn klachtbrief expliciet om schadevergoeding gevraagd ten behoeve van zijn cli nt. Vaststaat dat de korpsbeheerder daar in zijn afdoeningsbrief niet op is ingegaan (zie

Bevindingen

, onder A.3.1.). Uit het feit dat de korpsbeheerder de klacht over het politieoptreden niet gegrond had geacht, had verzoeker(s gemachtigde) kunnen afleiden dat de korpsbeheerder geen reden zag om verzoeker een schadevergoeding toe te kennen. Van de korpsbeheerder had echter verwacht mogen worden dat hij het verzoek om schadevergoeding ook expliciet had beantwoord. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.C.       TEN AANZIEN VAN HET OPTREDEN VAN HET GUO1.1. Verzoeker klaagt er verder over dat het GUO hem op onjuiste wijze heeft verhoord (onder meer door hem aan te zetten tot het doen van een bekentenis door hem een bevel tot inverzekeringstelling te tonen).1.2. Ingevolge artikel 29 Sv (zie

Achtergrond

, punt 1.) mag de politie een verdachte bij het verhoor niet onder een zodanige druk zetten dat niet meer kan worden gezegd dat hij zijn verklaring in vrijheid heeft afgelegd.1.3. Het GUO heeft erkend dat het bevel tot inverzekeringstelling aan verzoeker is getoond, maar dat dit is gebeurd in het kader van de informatieverstrekking aan verzoeker over de strafvorderlijke mogelijkheden na diens aanhouding.1.4. Een verhoorsituatie brengt vanzelfsprekend enige druk met zich mee. Wanneer een opsporingsinstantie mededelingen doet over bevoegdheden die zij ten opzichte van een verdachte heeft, kan dat dreigend overkomen. Opsporingsambtenaren dienen zich daarvan ook ter dege bewust te zijn. Verzoeker heeft echter niet aannemelijk kunnen maken dat hij door genoemde handelwijze zodanig onder druk is komen te staan dat niet meer kan worden geoordeeld dat hij zijn verklaring in vrijheid heeft afgelegd. Ook overigens is niet gebleken dat het tonen van het bevel tot inverzekeringstelling met een ander doel is gedaan dan het informeren van verzoeker over de strafvorderlijke mogelijkheden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.2.1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het GUO hem het naar aanleiding van zijn verhoor opgemaakte proces-verbaal v r ondertekening niet heeft laten lezen.2.2. Het GUO heeft aangegeven dat verzoeker zijn verklaring niet zelf heeft doorgelezen, maar dat die verklaring hem is voorgelezen door de ambtenaren die hem verhoorden. De reden voor deze werkwijze viel niet meer te achterhalen.2.3. In beginsel dient een verdachte in de gelegenheid te worden gesteld zelf zijn eigen verklaring door te lezen. Aldus kan de betreffende verdachte immers het beste controleren of zijn verklaring juist is opgenomen. Verzoeker(s gemachtigde) heeft niet aangegeven dat het proces-verbaal van (verzoekers) verhoor onjuistheden bevat. In die zin kan niet worden gezegd dat verzoeker door voorlezing in zijn belang is geschaad. Daarmee is er in dit geval onvoldoende reden om de gehanteerde werkwijze af te keuren. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Groningen), is niet gegrond, met dien verstande dat geen oordeel wordt gegeven ten aanzien van het informeren van verzoeker over de reden van zijn aanhouding. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen is gegrond De klacht over de onderzochte gedraging van het GUO, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Lisv, is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Groningen

Klacht:

Handelwijze rondom aanhouding (ten onrechte als verdachte aangemerkt; verhoor; insluiting; echtgenote niet geïnformeerd); niet ingegaan op verzoek om schadevergoeding.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Gemeenschappelijk Uitvoeringsorgaan (GUO)

Klacht:

Handelwijze rondom aanhouding (ten onrechte als verdachte aangemerkt; verhoor; insluiting; echtgenote niet geïnformeerd).

Oordeel:

Niet gegrond