Achtergrond
1. Artikel 15, eerste lid, van de Grondwet luidt als volgt:"Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen."2. Artikel 2 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."3. Artikel 25 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) luidt als volgt:"1. De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning.2. De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt.3. Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 28 oktober 1995 liep verzoeker met een vriend in de Jan Hendrikstraat te 's-Gravenhage. Verzoeker zag tegen de muur van het in deze straat gevestigde politiebureau van het regionale politiekorps Haaglanden een gewonde en verwarde man zitten.2.1. Naar aanleiding van de wijze waarop de politie de verwarde man en de omstanders vervolgens behandelde, diende verzoeker via zijn intermediair op 22 november 1995 een klacht in bij het regionale politiekorps Haaglanden. Deze klacht hield onder meer het volgende in:"Bij het Haags Meld- en Registratiepunt Discriminatiezaken zijn twee klachten ingediend over de handelwijze van agenten verbonden aan het politiebureau Jan Hendrikstraat d.d. 28 oktober j.l. Voor een relaas van cli nten (waaronder verzoeker; N.o.) verwijzen wij naar de bijlage. De door cli nten geschetste handelwijze lijkt in schril contrast te staan met artikel 2 van de Politiewet (zie
Achtergrond
onder 2.; N.o.), waarin staat dat de politie hulp verleent aan hen die deze behoeven. Met name de onverschilligheid van betrokken agenten en de ruwe behandeling van een persoon die zichtbaar verwond is, hebben cli nten als schokkend ervaren."2.2. In het relaas, waarnaar in bovengenoemde brief van verzoekers intermediair werd verwezen, is het volgende opgenomen:"...Verslag politieklacht Zaterdag 28 oktober j.l. aan het einde van de morgen liep de heer F. (verzoeker; N.o.) samen met zijn vriend in de Jan Hendrikstraat. Ter hoogte van het politiebureau aldaar zagen zij een man, waarschijnlijk van Noord-Afrikaanse afkomst tegen de muur bij de poort naar de parkeerplaats van het bureau zitten. Zij liepen op de man af en constateerden dat zijn hoofd aan beide zijden kapot was en bloedde. Zijn schoenen zaten los aan zijn voeten en er lagen bezittingen van de man zoals sleutels en een portefeuille naast hem. Zij vroegen aan de man of zij hem konden helpen. De man reageerde verward. De heer F. besloot de politie te informeren en liep het bureau binnen. Er was niemand achter de balie. Wel stonden er een meisje en een jongen binnen. Ze raakten aan de praat. Ook zij stonden daar om het door te geven. De heer F. liep weer naar buiten. Daar werd hij aangesproken door een oudere man met grijs haar. Deze vertelde hem dat hij ook al het bureau was binnen gegaan om door te geven dat er een man gewond was. De politie bleek reeds geruime tijd hiervan op de hoogte te zijn, maar er werd geen actie ondernomen. Er kwamen steeds meer mensen bij de man staan. Ook twee vrouwen met blond haar waren al het bureau binnen geweest. Zij zeiden dat de politie al een hele tijd wist dat de man daar zat en dat ze wel een ambulance zouden bellen. Iedereen sprak er schande van dat de politie geen actie ondernam. De oudere man merkte op dat als hij daar gelegen zou hebben de politie al lang iets had ondernomen.Uiteindelijk komen er twee agenten vanaf de binnenplaats naar de man toelopen. De ene droeg zwarte- en de andere latex handschoenen. Ze wrongen de voeten van de man weer in zijn schoenen en pakten de man ruw beet onder de oksels en sleurden hem mee. De onderbenen van de man sleepten over de grond. De heer F. merkte op dat er nog spullen van de man lagen, deze werden ook meegenomen. De man werd via de binnenplaats naar het bureau meegenomen. Uit de verhalen van de omstanders bleek:- dat de politie wist dat er iemand gewond was; - dat de man al geruime tijd daar had gelegen; - dat diverse mensen hulp voor de man hebben gevraagd in het politiebureau; - dat de politie zeer ge rriteerd was en mensen afbekte..."3. De chef van het onderdeel Den Haag/Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden reageerde bij brief van 9 december 1996 namens de burgemeester van Den Haag op de klacht van verzoeker. Deze brief hield onder meer het volgende in:"Uit het politieonderzoek is het volgende gebleken. FEITENDe man, over wie gesproken wordt in de klacht, is door de politie in vergaande staat van dronkenschap, aangetroffen op de Gedempte Gracht te 's-Gravenhage. De man, die op dat moment niet aanspreekbaar was, is, hoewel dit tegen de interne regelgeving is, om humanitaire redenen, middels een surveillanceauto, vervoerd naar het politiebureau de Jan Hendrikstraat alhier, waar de G.G. en G.D., voor betrokken man, werd gewaarschuwd. Aan het bureau gekomen werd de man, in afwachting van de komst van het personeel van de G.G. & G.D., in een passantenverblijf op een matras gelegd. Na enige ogenblikken kwam de man bij zijn positieven en begon hij met zijn hoofd tegen de deur te bonken. De man liep hierbij een verwonding op ter hoogte van zijn wenkbrauw. In een gesprek met deze man gaf de man te kennen dat hij noch door de politie, noch door personeel van de G.G. & G.D. geholpen wenste te worden. Daar noch de Politiewet 1993 noch enige andere wettelijke bepaling de mogelijkheid biedt personen tegen hun wil in het kader van de hulpverlening onder te brengen, heeft de man, op eigen verzoek het politiebureau verlaten. Hij heeft vervolgens plaatsgenomen in de poort, die toegang geeft tot de binnenplaats van genoemd bureau. Gezien de toestand van de man werd door de dienstdoende wachtcommandant besloten het personeel van de G.G. & G.D. niet af te
bestellen. De man werd gedurende de periode dat hij in de poort zat door middel van een in de poort gemonteerde camera geobserveerd. Uit observatie bleek dat de man kennelijk de aandacht van enkele voorbijgangers trok. Verder bleek dat de man richting binnenplaats kroop. De dienstdoende wachtcommandant heeft toen besloten de man te laten verplaatsen naar het bureau. Na enige minuten is de man door personeel van de G.G. & G.D., onderzocht en voor verder onderzoek vervoerd naar het Westeinde ziekenhuis. OVERWEGINGEN EN OORDEELAd 1:Gezien bovenstaande acht ik de klacht, waarin wordt verwoord dat de handelwijze van de politie in schril contrast lijkt te staan met artikel 2 van de Politiewet, ongegrond en heeft de politie, ten aanzien van de door klagers genoemde man, alles ondernomen wat op dat moment in haar vermogen lag. Ad 2:In het verslag politieklacht wordt gesproken over het feit dat de politie zeer ge rriteerd was en mensen afbekte. Door de politieambtenaar belast met het onderzoek naar deze klacht, is diverse malen getracht in contact te komen met klagers. Middels Mevrouw S. (verzoekers intermediair; N.o.) hebben klagers laten weten hierop g n prijs te stellen. Zij lieten weten dat dit klachtelement ondergeschikt is aan het klachtelement waarin wordt gesproken over de behandeling van betrokken man. De klagers wensen dan ook g n gebruik te maken van de mogelijkheid van "hoor en wederhoor". Gezien bovenstaande is het voor mij niet mogelijk om een juist oordeel te vormen. Ten aanzien van het tweede klachtelement onthoud ik mij van een oordeel. Ik wil wel opmerken dat ik van een politieambtenaar een correcte bejegening ten opzichte van burgers verwacht. Ik versta onder een correcte bejegening, onder andere het tonen van respect voor de menselijke waardigheid van de burger.". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.
C. Het standpunt van de korpsbeheerder1. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie van 5 maart 1997 onder meer het volgende mee:"Een soortgelijk geformuleerde klacht van de heer F. is in eerste aanleg door de chef van het onderdeel Den Haag/Centrum afgedaan. Zijn schriftelijke reactie is hierbij gevoegd. De bij u ingediende klacht geeft – gelet op de overeenkomst in klachtformulering – geen nieuw inzicht of aanleiding tot een nader onderzoek, dan wel een ander oordeel. Ik sluit mij bij de brief van de onderdeelchef aan."2. De bijgevoegde schriftelijke reactie van de chef van het onderdeel Den Haag/Centrum van 26 februari 1997 hield onder meer het volgende in:"Naar aanleiding van (de) (...) klacht is door een kaderlid van het Bureau Jan Hendrikstraat te 's-Gravenhage een onderzoek ingesteld. Kortheidshalve verwijs ik naar de destijds opgemaakte antwoordbrief (zie hierv r onder A.3.; N.o.). (...) Als aanvulling hierop deel ik u mede dat de man in dermate staat van dronkenschap verkeerde dat hij niet bij machte was met de betrokken collega's mee te lopen en hij hierdoor bij het oppakken zijn benen over de grond liet slepen. Ten aanzien van mijn oordeel op bovengenoemde klacht verwijs ik u tevens naar de bijgevoegde antwoordbrief.". De reactie van verzoeker In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en het telefonische verzoek van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman van 14 juli 1997 om nadere informatie over de ge rriteerde opstelling en eventuele uitlatingen van de politieambtenaren op 28 oktober 1995, stuurde verzoekers intermediair per faxbericht van 31 juli 1997 onder meer een reactie van 30 juli 1997 van verzoeker. Deze reactie hield onder meer het volgende in:"Hoe de wonden aan het hoofd van de bedoelde man zijn ontstaan, kunnen wij niet beoordelen, de lezing van de politie kan op dit punt korrekt zijn. Wel is het vreemd dat de wonden (er waren er meerdere en niet slechts n) nog steeds bloedden op het moment dat ik probeerde kontakt met de bedoelde persoon te krijgen. Of de persoon in vergaande staat van dronkenschap verkeerde is ons niet duidelijk, ondanks dat ik slechts enkele centimeters van zijn hoofd en mond was verwijderd is door mij geen dranklucht
opgemerkt, voor zowel ondergetekenden als andere omstanders was dit ook een vraag en reden om het bureau binnen te gaan en van e.e.a. melding te maken. In haar verweer stelt de politie dat de persoon te kennen heeft gegeven dat hij niet wenste te worden behandeld. Met nadruk willen wij stellen dat – ondanks herhaalde pogingen van ondergetekenden n andere omstanders - de man niet in staat was om op welke wijze dan ook te reageren middels woord en/of gebaar op de pogingen om kontakt met hem te krijgen. De politie stelt dat zij de GG & GD niet heeft afbesteld en de persoon door middel van een camera heeft geobserveerd. Zowel op het moment van het gebeurde als later na de reaktie van de politie is door ons geen camera gezien, maar ook als deze wel aanwezig is, dan lijkt het ons niet mogelijk te zijn geweest om de persoon op afdoende wijze in de gaten te houden aangezien de man met het bloedende rechterdeel van zijn hoofd aan de muurkant zat. Op welk moment de GG & GD is gearriveerd, is door ons niet te bepalen, wel moet worden aangetekend dat het ongeveer 45 minuten duurde voordat de politie besloot de man naar binnen te slepen en dat op dat moment de GG & GD nog niet was gearriveerd. Gedurende deze periode bleef de man bloeden en maakte met enige regelmaat "spastische" bewegingen. De vraag blijft – ook als de persoon inderdaad is geobserveerd - of de politie de ernst van de situatie wel in voldoende mate heeft willen inzien. De politie stelt als feit dat de man kennelijk de aandacht trok van enkele voorbijgangers en dat dit reden was de man te verplaatsen naar het bureau. Dit z.g. feit moeten wij afdoen als klinkklare onzin! Wat door de politie als enkelen zijn gezien, zijn in werkelijkheid minimaal 15 tot 20 personen geweest, waarvan een groot deel in het bureau melding van de zaak is gaan doen. De reaktie van de politie varieerde van afbekken met de vraag waar men zich mee bemoeide tot het duidelijk maken dat men op de hoogte was. Pas nadat zich een groep mensen rondom de man had verzameld, kwamen twee agenten ( n met latex en n met zwart leren handschoenen) naar buiten, die op geen enkele wijze met de man praatten of anderszins kontakt probeerden te leggen, hem onder de schouders namen en de persoon mee sleepten, op een dusdanige wijze dat zijn schoenen van de voeten werden getrokken en een bos sleutels uit zijn zak viel (welke door mij de politie werd nagebracht). Dit alles geschiedde op een beslist niet zachtzinnige wijze.
Tot slot lijkt het ons dat het gestelde door V. (de chef van het onderdeel Den Haag/Centrum; N.o.), nl dat een correcte bejegening, o.a. het tonen van respect voor de menselijke waardigheid van de burger in dit geval door betrokken agenten op geen enkele manier is gebeurd, noch tegenover de man waarom de klacht is ingediend, noch tegenover de personen die zich het lot van de man hebben aangetrokken.". Informatie van de korpsbeheerder In antwoord op het verzoek van 26 maart 1998 van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman om toezending van een afschrift van het klachtdossier met betrekking tot de door verzoekers intermediair bij de politie ingediende klacht, reageerde de korpsbeheerder bij brief van 29 mei 1998 onder meer als volgt:"Uw verzoek is voorgelegd aan de betreffende onderdeelschef. Hij berichtte mij onlangs dat het betreffende klachtdossier niet m r stukken bevat, dan de stukken die reeds in uw bezit zijn. Er bestaat geen schriftelijke rapportage van het onderzoek; de mondelinge rapportage is destijds rechtstreeks verwoord in de klachtafdoeningsbrief. Klager is destijds niet ingegaan op een uitnodiging voor een gesprek ten behoeve van hoor en wederhoor. Aan uw verzoek kan ik dan ook helaas niet voldoen."
Beoordeling
. Ten aanzien van de hulpverlening aan de man1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden op 28 oktober 1995 een gewonde en verwarde man, die naast het politiebureau in de Jan Hendrikstraat te 'sGravenhage op de grond zat, niet heeft geholpen maar dat zij pas geruime tijd nadat zij door diverse omstanders van de situatie op de hoogte was gebracht, handelend is opgetreden.2. De korpsbeheerder verwees in zijn reactie naar het oordeel van de chef van het onderdeel Den Haag/Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden. Deze gaf in zijn oordeel aan dat de man in verre staat van dronkenschap was aangetroffen in de stad. De man was niet aanspreekbaar geweest. De politieambtenaren hadden gekozen voor een optreden in het kader van de hulpverlenende taak en hadden de man naar het politiebureau in de Jan Hendrikstraat overgebracht, alwaar de GG & GD was gewaarschuwd. De politieambtenaren hadden de man in een passantenverblijf op een matras gelegd.Toen de man weer bij zijn positieven was gekomen, was hij met zijn hoofd tegen de muur gaan bonken, waardoor hij verwondingen had opgelopen. Voorts had de man te kennen gegeven dat hij niet door de politie of de GG & GD wenste te worden geholpen. De politie had de man vervolgens op eigen verzoek laten gaan. Buiten gekomen, was de man niet weggelopen, maar was hij tegen een muur van de poort van het politiebureau op de grond gaan zitten. Gezien de toestand waarin de man toen verkeerde, had de dienstdoende wachtcommandant besloten de GG & GD niet af te bestellen en de man door middel van een aan de poort bevestigde camera te observeren. Omdat de man de aandacht van voorbijgangers had getrokken en in de richting van de binnenplaats van het politiebureau was gekropen, had de wachtcommandant besloten de man uiteindelijk weer te verplaatsen naar het bureau. Enige minuten daarna was de man door de GG & GD. onderzocht en voor verder onderzoek vervoerd naar het ziekenhuis.3. Gelet op de hiervoor weergegeven informatie is voldoende aannemelijk dat de politie in eerste instantie hulpverlenend is opgetreden ten opzichte van de man, en dat deze vervolgens op eigen verzoek het politiebureau heeft verlaten. In die situatie bestond er voor de politie geen aanleiding om de man onmiddellijk weer onder haar hoede te nemen. In deze is van belang dat de politie niet de bevoegdheid heeft om, in het kader van haar hulpverlenende taak, iemand op het politiebureau vast te houden tegen zijn wil (zie
Achtergrond
onder 1.). De man verkeerde in staat van dronkenschap, en had een hoofdwond. Zijn toestand was echter niet van dien aard dat daarin een rechtvaardiging kon worden gevonden om hem al direct weer het bureau binnen te brengen, met voorbijgaan aan het feit dat er geen bevoegdheid was om hem tegen zijn wil op het politiebureau onder te brengen (zieAchtergrond
onder 3.). Verder is van belang dat de politie de GG & GD had gewaarschuwd. In zoverre kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn verwijt dat de politie niet handelend is opgetreden, ook al is het begrijpelijk dat hij geschokt heeft gereageerd op de situatie.4. De politie is wel tot optreden overgegaan nadat de aanwezigheid van de man op straat tot op een oploop had geleid. De taak van de politie tot handhaving van de openbare orde bood toen voldoende grond voor het optreden, in de vorm van het weer binnen het bureau brengen van de man, in afwachting van de komst van de GG & GD. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.II. Ten aanzien van de bejegening van de man1. Verzoeker klaagt er voorts over dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden de man ruw hebben opgepakt, en hem vervolgens op zodanige wijze hebben meegenomen dat zijn benen over de grond sleepten.2. De korpsbeheerder verwees in zijn reactie naar de reactie van de chef van het onderdeel Den Haag/Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden. De chef vulde in zijn reactie zijn eerdere oordeel aan met de mededeling dat de man in een zodanige staat van dronkenschap had verkeerd dat hij niet in staat was geweest om met de politieambtenaren mee te lopen, waardoor hij bij het oppakken zijn benen over de grond had laten slepen.3. Zoals hierv r onder I.4 is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de man in vergaande staat van dronkenschap heeft verkeerd. Dit maakt het waarschijnlijk dat de man slecht op zijn benen heeft kunnen staan en geen actieve medewerking aan de verwijdering heeft kunnen verlenen. Dat maakt die verwijdering echter niet onjuist. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk. III. Ten aanzien van de opstelling jegens het publiek1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de politie zich zeer ge rriteerd heeft opgesteld richting het aanwezige publiek, en mensen heeft afgebekt.2. Verzoeker gaf op verzoek van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman in zijn reactie aan dat het gedrag van de politie had gevarieerd van afbekken, met de vraag waar men zich mee bemoeide, tot het duidelijk maken dat men op de hoogte was. De korpsbeheerder verwees in zijn reactie naar het oordeel van de chef van het onderdeel Den Haag/Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden. Deze deelde in zijn oordeel mee dat verzoeker tijdens de klachtbehandeling geen gebruik had willen maken van de mogelijkheid tot hoor en wederhoor. Om die reden beschikte de chef niet over voldoende informatie om over dit klachtonderdeel een oordeel te vormen. Hij merkte wel op dat hij van een politieambtenaar een correcte bejegening ten opzichte van burgers verwacht. Hij verstaat onder een correcte bejegening onder meer het tonen van respect voor de menselijke waardigheid van de burger. In antwoord op een verzoek van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman om een afschrift van het klachtdossier van de door verzoekers intermediair bij de politie ingediende klacht met
betrekking tot onder meer dit klachtonderdeel toe te sturen, deelde de korpsbeheerder mee dat er in het kader van de klachtbehandeling geen schriftelijke rapportages waren opgemaakt van gesprekken met de betrokken politieambtenaren over dit klachtonderdeel.3. De reactie van verzoeker is te vaag om te kunnen dienen als basis voor een oordeel op dit punt. Van belang is verder dat verzoeker ervan heeft afgezien om in het kader van de klachtbehandeling door de politie gebruik te maken van de geboden mogelijkheid tot hoor en wederhoor. Dit heeft ertoe geleid dat de politie zich op dit punt niet een nader oordeel heeft kunnen vormen. Gelet op het voorgaande zal de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel onthouden.4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De korpsbeheerder deelde tijdens het onderzoek mee dat in het kader van de klachtbehandeling geen schriftelijke rapportages waren opgemaakt van gesprekken met de betrokken politieambtenaren over dit klachtonderdeel. Dit is niet juist. E n van de vereisten van zorgvuldige klachtbehandeling is dat gesprekken met betrokkenen hieromtrent worden vastgelegd. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond, met dien verstande dat over de ge rriteerde opstelling van de politie in de richting van het aanwezige publiek en het afbekken van mensen, geen oordeel wordt gegeven.