Belastingdienst toetst invorderingsregels bij opgelegde aanslagen niet goed

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop de ontvanger van de Belastingdienst uitvoering heeft gegeven aan de in artikel 1.1.5. van de Leidraad Invordering 2008 geregelde marginale toets op de materiële verschuldigdheid van de aan hem opgelegde ambtshalve belastingaanslag.

De situatie

Aan verzoeker zijn ambtshalve aanslagen opgelegd. Door privéomstandigheden (financiële problemen met als gevolg vlucht in meerdere genotsmiddelen) was verzoeker toen niet instaat om aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen. Verzoeker is herstellende en probeert nu zijn leven op orde te krijgen.

Dit onderzoek ziet op de wijze waarop de Belastingdienst uitvoering heeft gegeven aan de marginale toets van de ambtshalve opgelegde belastingaanslag. De ombudsman gaat in op de wijze van beoordeling door de ontvanger. De ontvanger vindt dat feiten en omstandigheden die bij verzoeker ten tijde van het opleggen van de belastingaanslag bekend waren, op een later tijdstip niet meegenomen kunnen worden bij de behandeling van een verzoek om marginale toetsing. Slechts in bijzondere omstandigheden is het volgens de ontvanger mogelijk om alsnog later overgelegde informatie in de marginale toetsing mee te nemen.

Oordeel

De ombudsman is van oordeel dat de ontvanger gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval in beginsel te beperkt heeft getoetst. Tijdens het onderzoek heeft de ontvanger hetzelfde standpunt ingenomen als de ombudsman en de belastingaanslag opnieuw getoetst. De ombudsman heeft met instemming hiervan kennis genomen. De ombudsman verklaart de klacht over de onderzochte gedraging van de ontvanger gegrond wegens schending van het redelijkheidsvereiste.