In Dordrecht vond de traditionele intocht van Sinterklaas en zijn Zwarte Pieten plaats. Verzoekers waren bij deze intocht aanwezig om een dialoog te starten over de positie van Zwarte Piet in de context van het koloniale verleden van Nederland. In dat kader rolden zij een spandoek uit dat zij van een politieambtenaar weer moesten oprollen. Verzoekers begaven zich daarop naar het Schefferplein gehuld in een T-shirt met daarop de tekst: "Zwarte Piet is Racisme". Mensen uit het publiek attendeerden een aantal aanwezige politieambtenaren hierop. Verzoekers werden door de politie gevorderd om het Schefferplein te verlaten. Omdat zij geen gevolg gaven aan deze vordering werden zij aangehouden. Verzoekers verzetten zich tegen deze aanhouding. Op het politiebureau werden verzoekers vervolgens verhoord.
Verzoekers klaagden erover dat zij ten onrechte door de politie waren aangehouden en daardoor werden beperkt in de uitoefening van hun recht op vrije meningsuiting. Verder klaagden verzoekers erover dat de politie hen op het politiebureau onheus hadden bejegend door aan verzoeker G. te vragen: "Van welke afkomst ben jij zelf dat jij daar aandacht voor wil vragen?"; "Ben jij in Nederland geboren?" en: "Zie jij Sinterklaas niet als een stukje traditie?" en A. te benaderen alsof hij geen Nederlander was die "onze traditie" niet begreep, terwijl A. de Nederlandse nationaliteit heeft.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie verzoekers niet had mogen vorderen om het plein te verlaten en daarom niet tot aanhouding had kunnen overgaan. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie had gehandeld in strijd met het vereiste dat grondrechten moeten worden gerespecteerd, in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid en het verbod op onrechtmatige vrijheidsbeneming. Daarnaast had de politie ook het recht op vrijheid van meningsuiting onvoldoende gerespecteerd.
Ten aanzien van de klacht over de bejegening, was de Nationale ombudsman van oordeel dat de vragen die tijdens het verhoor aan G. waren gesteld, geen enkel verband hielden met het feit waarvoor verzoekers waren aangehouden; het niet opvolgen van een ambtelijk bevel. Het feit dat een politieambtenaar het mogelijk niet eens is met de mening die een verdachte verkondigt, brengt nog niet met zich mee dat hij dat sentiment mag laten doorklinken in zijn vraagstelling. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie had gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.
Verzoekers klaagden er ten slotte over dat de politie hen met disproportioneel geweld had aangehouden. Deze klacht werd voor wat betreft het geweldgebruik jegens A. gegrond verklaard.