Verzoeker was werkzaam als politiesurveillant. Hij leefde al enige tijd gescheiden van zijn ex-partner en hun twee minderjarige kinderen. Hij maakte zich zorgen over haar veiligheid vanwege berichten die hem via vriendinnen van zijn ex-partner hadden bereikt. Daarover had hij meerdere keren (telefonisch) contact met haar en zijn ex-schoonouders gezocht, maar zijn ex-partner hield elk contact af. Op 10 januari 2011 ging verzoeker langs bij de woning van de ex-schoonouders en daarna bij de woning van zijn ex-partner omdat hij met haar wilde praten. Na een melding van de ex-partner gingen twee politieambtenaren ter plaatse en spraken kort met verzoeker. Enige tijd later ontving de politie opnieuw een melding van zijn ex-partner. Zij had de politie gebeld vanuit haar auto voor haar woning omdat zij stelde bang te zijn voor verzoeker. Nadat de politie nogmaals met verzoeker had gesproken, ging hij weg. De ex-partner van verzoeker deed aangifte van bedreiging door haar ex- echtgenoot. Verzoeker, kreeg diezelfde avond nog bezoek van zijn leidinggevende en een bevriende collega in burger, die hem buiten heterdaad aanhielden. Verzoeker op het bureau werd in verzekering gesteld.
Vervolgens nam de politie contact op met het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (verder het Expertisecentrum), met het verzoek om een dreigingsanalyse op te stellen. Na drie dagen werd verzoeker heengezonden. De aangifte tegen verzoeker werd geseponeerd wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Verzoeker diende een klacht in bij de politie over het feit dat hij niet eerst was uitgenodigd voor verhoor en het feit dat de politie het aspect eerwraak bij de zaak had betrokken en het Expertisecentrum voor een analysehad benaderd. Zijn klacht werd door de politie ongegrond verklaard, waarna verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde.
De nationale ombudsman oordeelt als volgt. De Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld bepaalt dat wanneer "eer" mogelijk een rol speelt, er contact moet worden opgenomen met de contactpersoon eer gerelateerd geweld van de politie. In zaken die aspecten lijkente vertonen van eergerelateerd geweld, dient de politie vooral alert te zijn op signalen die duiden op "eer" als motief van een begaan of mogelijk te begaan strafbaar feit. Hierbij kan worden gedacht aan uitingen of dreigingen met geweld, beledigingen, roddel en smaad, aldus de Aanwijzing. Ook moet worden gelet op signalen die zouden kunnen duiden op (vormen van) eerherstel, zoals vormen van geweld, of signalen die hun basis vinden in achtergronden en vooral gedrag van betrokkenen. Daarvan kan sprake zijn bij gebruik van woorden die met "eer" en "respect" te maken hebben, een plotseling toenemend contact met familieleden of het minder belangrijk vinden van belangrijke zaken als werk of school. De politie geeft aan dat de dag na de aanhouding van verzoeker contact werd opgenomen met het Expertisecentrum. Dat gebeurde op verzoek van de officier van justitie, die eerst overleg voerde met de coördinator huiselijk geweld en de leider van het politieonderzoek over de aangifte van de ex-partner en het verhoor van verzoeker. Uit de verklaringen van zowel verzoeker als zijn ex-partner komt naar voren dat verzoeker in de dagen voorafgaand aan het incident in toenemende mate contact zocht met zijn ex-partner en haar ouders en daarbij meerdere keren opmerkingen had gemaakt met de strekking dat Allah haar zou straffen voor haar gedrag. Verzoekers stelling dat enkel zijn afkomst aanleiding was om het aspect eerwraak bij de zaak te betrekken en het Expertisecentrum om een analyse te verzoeken, wordt dan ook niet door de informatie uit het dossier ondersteund. De Nationale ombudsman van oordeel dat de politie terecht het aspect (mogelijke) "eerwraak" bij het onderzoek betrok en het Expertisecentrum om een analyse verzocht. Of er daadwerkelijk eerwraak in het spel was, doet hierbij niet ter zake.
Evenredigheidsvereiste: niet gegrond