Verzoekers boot is in mei 2008 beschadigd bij een aanvaring met een onder water gelegen obstakel - een restant van een inmiddels verwijderde brug - in de Veenwatering, een vaarweg die tot 1 januari 2007 in beheer was bij de gemeente Leiden en per 1 januari 2007 wordt onderhouden door het hoogheemraadschap van Rijnland.
Het hoogheemraadschap wees verzoekers schadeclaim af, omdat het zich reglementair uitsluitend verantwoordelijk achtte voor de waterhuishouding en niet voor het vaarwegonderhoud. Het hoogheemraadschap verwees naar een uitspraak van de burgerlijke rechter in een vergelijkbare kwestie, met de overweging dat een hoogheemraadschap op grond van de Waterschapswet specifiek is belast met de waterstaatkundige verzorging en dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hetgeen niet strikt tot die taak behoort geen waterschapstaak kan zijn. Verder oordeelde de rechter dat de verplichting om het water op een minimum diepte te houden geen norm is die strekt tot bescherming tegen schade en dus niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 van Burgerlijk Wetboek, dat betreft de verplichting tot schadevergoeding.
Verzoeker klaagt over het besluit van het hoogheemraadschap tot afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding. De Nationale ombudsman overwoog dat dit besluit steun vindt in een rechterlijke uitspraak en het hoogheemraadschap dus in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek af te wijzen.
Verder overwoog de Nationale ombudsman dat het standpunt van het hoogheemraadschap voor verzoeker een aantal vragen open liet, waarvan de beantwoording toch voor hem van belang was. Het gaat om de vraag waar verzoeker dan wel een schadeclaim zou kunnen indienen, alsmede door het hoogheemraadschap zelf opgeworpen vraag in hoeverre de gemeente Leiden een zorgplicht heeft voor de vaarwegen binnen de bebouwde kom, of mogelijk de instantie of het bedrijf dat de brug heeft verwijderd aansprakelijk kon zijn. Hoewel het hoogheemraadschap niet inhoudelijk op al deze vragen hoefde in te gaan, had het verzoeker kunnen bijstaan in het vinden van een oplossing, ten minste door contact op te nemen met de gemeente of verzoekers claim naar de gemeente door te sturen. Voor zover dat niet al had geleid tot een schadevergoeding had verzoeker te minste kunnen beschikken over de informatie die nodig is om af te wegen of hij de kwestie aan de burgerlijke rechter kon voorleggen. Het hoogheemraadschap was hier te passief, immers van een overheidsinstantie mag worden gevraagd dat het de burger van de benodigde informatie voorziet om zijn recht te kunnen halen en hem niet van het kastje naar de muur stuurt.
Redelijkheidsvereiste: de onderzochte gedraging met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding is behoorlijk.
Vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking: de onderzochte gedraging is niet behoorlijk.