Verzoeker had sinds 2000 overlast van muizen. Hij klaagde erover dat de gemeente onvoldoende ondernam om de plaag in en rond zijn woning te bestrijden. De Nationale ombudsman kwam tot de bevinding dat er twee aspecten speelden. Ten eerste de handhaving van de naleving van de in de aanlegvergunning opgenomen voorwaarden. Het college had hierin voorwaarden gesteld om landbouwschade te voorkomen en een goede bewoningssituatie te garanderen. De Nationale ombudsman vond het niet juist dat het college de eigenaar van het bosperceel weliswaar eenmaal had aangeschreven maar daar verder geen gevolg aan had gegeven, en niet meer had beslist op een verzoek om handhaving dat verzoeker andermaal had gedaan. Dit was in strijd met het beginsel van fair play.
Ten aanzien van het tweede aspect, de bijstand aan verzoeker bij de directe bestrijding van de muizenoverlast, oordeelde de Nationale ombudsman dat na 2004 de activiteiten van de gemeente kennelijk waren stilgevallen, terwijl de gemeentelijke ongediertebestrijder had meegedeeld verder niets te kunnen doen zolang de situatie rond verzoekers perceel niet veranderde. Dit deed niet af aan de vraag of en in hoeverre het tot de taak of verantwoordelijkheid van de gemeente behoorde om haar burgers bij te staan bij de bestrijding van zo'n overlast. Ingevolge wettelijke regelingen was de bestrijding van ongedierte, voor zover die geen direct gevaar voor de volksgezondheid opleverde, geen directe taak voor de gemeente. Dit ontsloeg de gemeente niet van haar verantwoordelijkheid om een van haar inwoners bij te staan bij de bestrijding van overlast. In de gegeven omstandigheden was de Nationale ombudsman van oordeel dat het college zolang de overlast van de muizen voortduurde, gehouden was om controles te blijven uitvoeren en zo nodig bestrijdingsmaatregelen uit te voeren. Dit gold temeer nu de oorzaak voor de overlast, door het college niet betwist, in belangrijke mate was te vinden in het naastgelegen bosperceel en de omstandigheden waaronder dit was aangelegd en werd beheerd, terwijl het college hier vergunning voor had verleend. De omstandigheid dat de bestrijding bijna onbegonnen werk leek en een beslag op de gemeentelijke capaciteit legde, maakten niet dat het eigen organisatiebelang van de gemeente kon prevaleren boven het individuele belang van verzoeker. Dit was in strijd met het redelijkheidvereiste. Verzoekers klacht was gegrond. De Nationale ombudsman deed de aanbeveling om een gemotiveerde beslissing te nemen op het handhavingverzoek, en om de bijstandverlening bij de bestrijding van de muizenoverlast te hervatten.