Verzoekers ex-echtgenote deed de rechtbank het verzoek om verzoeker het omgangsrecht met hun twee kinderen te ontzeggen. De rechtbank deed de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek om een onderzoek in te stellen. De Raad bracht op 28 januari 2004 rapport uit, waarin het de rechtbank adviseerde om een omgangsregeling met verzoeker vast te leggen. De rechtbank stelde op 14 mei 2004 een omgangsregeling vast.
Verzoeker klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat de betrokken raadsonderzoeker en diens teamleider, in het kader van het door de rechtbank gelaste onderzoek, zich niet objectief hadden opgesteld en beide partijen niet op gelijke wijze hadden behandeld. Verzoeker klaagde er onder meer over dat de medewerkers van de Raad hem en zijn ouders onvoldoende in de gelegenheid hadden gesteld om negatieve opmerkingen over de moeder van de kinderen te maken terwijl zij wel alle gelegenheid was geboden om negatieve opmerkingen over verzoeker te maken.
De Nationale ombudsman overwoog onder meer dat in zaken als de onderhavige, waarbij het belang van het kind in het gedrang kan komen, het handelen van de Raad primair gericht dient te zijn op het vinden van oplossingen voor de gerezen problemen tussen de ouders. Deze verplichting is ook vastgelegd in het rapport Normen 2000, Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad. In het Normenrapport 2000, onder 3.2.C. staat vermeld dat de Raad de visies van beide betrokkenen in zijn rapport dient te vermelden. Gedurende een onderzoek krijgt de Raad veelal de beschikking over een grote hoeveelheid aan informatie. De Nationale ombudsman acht het aan de Raad om in beginsel te bepalen welke informatie hij in het kader van het (doel van het) onderzoek op dat moment van belang acht.
De Nationale ombudsman merkte voor dit geval op dat het raadsonderzoek uitmondde in een advies aan de rechter om een omgangsregeling voor verzoeker vast te stellen. Ook had de Raad een kritische opmerking gemaakt ten overstaan van de rechtbank over verzoekers ex. De Raad had in het onderzoek (onder meer) gesprekken gevoerd met verzoeker en zijn ex-echtgenote. De weergave van die gesprekken in het rapport was niet partijdig, omdat de hoeveelheid en de aard van de kritische uitspraken die verzoeker en zijn ex-echtgenote blijkens het raadsrapport over en weer hadden gemaakt voldoende met elkaar in evenwicht waren. Deze vaststelling, bezien in het licht van de eigen verantwoordelijkheid van de Raad om te bepalen welke informatie in het kader van zijn onderzoek nodig is, leidde tot het oordeel dat de raadsonderzoeker niet had gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid.
De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging "behoorlijk".
Verder klachten over:
het klakkeloos overnemen in het Raadsrapport van opmerkingen van verzoekers ex
het niet verwerken in het Raadsrapport van correspondentie van verzoeker
het niet-nakomen van een toezegging voor een gesprek met verzoeker
het te kort spreken met verzoeker