2007/020

Rapport

Verzoekers ex-echtgenote deed de rechtbank het verzoek om verzoeker het omgangs­recht met hun twee kinderen te ontzeggen. De recht­bank deed de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek om een onderzoek in te stellen. De Raad bracht op 28 januari 2004 rapport uit, waarin het de rechtbank adviseerde om een omgangsregeling met verzoeker vast te leggen. De rechtbank stelde op 14 mei 2004 een omgangsregeling vast.

Verzoeker klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat de betrokken raadsonder­zoeker en diens teamleider, in het kader van het door de rechtbank gelaste onderzoek, zich niet objectief hadden opgesteld en beide partijen niet op gelijke wijze hadden behandeld. Verzoeker klaagde er onder meer over dat de medewerkers van de Raad hem en zijn ouders onvoldoende in de gelegenheid hadden gesteld om negatieve opmerkingen over de moeder van de kinderen te maken terwijl zij wel alle gelegenheid was geboden om negatieve opmerkingen over verzoeker te maken.

De Nationale ombudsman overwoog onder meer dat in zaken als de onderhavige, waarbij het belang van het kind in het gedrang kan komen, het handelen van de Raad primair gericht dient te zijn op het vinden van oplossingen voor de gerezen problemen tussen de ouders. Deze verplichting is ook vastgelegd in het rapport Normen 2000, Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad. In het Normenrapport 2000, onder 3.2.C. staat vermeld dat de Raad de visies van beide betrokkenen in zijn rapport dient te vermelden. Gedurende een onderzoek krijgt de Raad veelal de beschikking over een grote hoe­veelheid aan informatie. De Nationale ombudsman acht het aan de Raad om in beginsel te bepalen welke informatie hij in het kader van het (doel van het) onderzoek op dat moment van belang acht.

De Nationale ombudsman merkte voor dit geval op dat het raadsonderzoek uitmondde in een advies aan de rechter om een omgangsregeling voor verzoeker vast te stellen. Ook had de Raad een kritische opmerking gemaakt ten overstaan van de rechtbank over verzoekers ex. De Raad had in het onderzoek (onder meer) gesprekken gevoerd met verzoeker en zijn ex-echtgenote. De weergave van die gesprekken in het rapport was niet partijdig, omdat de hoeveelheid en de aard van de kritische uitspraken die verzoeker en zijn ex-echtgenote blijkens het raadsrapport over en weer hadden gemaakt voldoende met elkaar in evenwicht waren. Deze vaststelling, bezien in het licht van de eigen verantwoordelijkheid van de Raad om te bepalen welke infor­matie in het kader van zijn onderzoek nodig is, leidde tot het oordeel dat de raadsonderzoeker niet had gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomen­heid.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging "behoorlijk".

Verder klachten over:

het klakkeloos overnemen in het Raadsrapport van opmerkingen van verzoekers ex

het niet verwerken in het Raadsrapport van correspondentie van verzoeker

het niet-nakomen van een toezegging voor een gesprek met verzoeker

het te kort spreken met verzoeker

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming, Breda

Klacht:

In het kader van een door de rechtbank te Breda gelast onderzoek niet objectief opgesteld en beide partijen niet op gelijke wijze behandeld: verzoeker en zijn ouders onvoldoende in gelegenheid gesteld om negatieve opmerkingen te maken terwijl verzoekers ex-echtgenote wel gelegenheid is geboden om negatieve opmerkingen over verzoeker te maken, negatieve opmerkingen van verzoekers ex-echtgenote in raadsrapport opgenomen zonder deze nader te onderzoeken, door verzoeker overlegde correspondentie niet verwerkt in raadsrapport, toezegging dat bij verzoeker thuis met kinderen zou worden gesproken niet nagekomen, op 29 oktober 2003 slechts korte tijd met verzoeker gesproken.

Oordeel:

Niet gegrond