2004/317

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop:

1. een met naam genoemde medewerker van de gemeente Dirksland zich op 1 augustus 2003 jegens hem heeft gedragen toen hij zich volgens afspraak bij het gemeentearchief meldde in verband met een verzoek om inzage. Met name klaagt verzoeker erover dat de desbetreffende medewerker hem ondervroeg over welke stukken het ging, waarom hij deze wilde hebben en wat hij ermee wilde doen, en dat de medewerker kwaad wegliep toen verzoeker hem vertelde wat de achtergrond van zijn verzoek was.

2. het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Dirksland zijn klacht hierover heeft behandeld. In dit verband klaagt verzoeker er met name over dat hij niet is gehoord en dat de gemeente zich van het geven van een oordeel over de klacht heeft onthouden.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Bij brief van 18 mei 2003 stelde verzoeker het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland (verder: het college) een aantal vragen over de christelijke school op gereformeerde grondslag te Herkingen. Het college antwoordde bij brief van 20 juni 2003. Verzoeker verzocht het college bij brief van 25 juni 2003 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (verder: WOB) om kopieën van de akte van eigendomsoverdracht van de school en van de notulen van de gemeenteraadsvergadering waarin deze transactie was goedgekeurd. Het college zond verzoeker de kopieën bij brief van 29 juli 2003.

Op 30 juli 2003 maakte verzoeker met een medewerker van de afdeling Interne en Burgerzaken een afspraak voor een bezoek aan het gemeentearchief in de ochtend van 1 augustus 2003.

2. Verzoeker heeft zich op 1 augustus 2003 bij het archief vervoegd. Het bezoek aan het archief kreeg een voortijdig einde toen de medewerker van de gemeente die verzoeker te woord stond, de heer X, het gesprek met verzoeker afbrak. Op 1 augustus 2003 zond verzoeker de heer X vervolgens een e-mail waarin hij schreef toch graag het gemeentearchief te willen bezoeken en alle dossiers in te willen zien die te maken hadden met de christelijke school op gereformeerde grondslag te Herkingen. Verzoeker voelde zich onheus bejegend. Hij voegde hier aan toe dat de heer X niet hoefde te vragen wat hij daar moest en dat het een plek was die voor het publiek toegankelijk is.

De heer X antwoordde verzoeker dezelfde dag met een e-mail, waarin hij uiteenzette dat op grond van de WOB een verzoek om informatie kan worden ingediend, waarin de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document dient te worden vermeld waarover informatie gewenst is. De heer X schreef verzoeker verder dat een algemeen verzoek om alle dossiers die betrekking hadden op de christelijke school op gereformeerde grondslag te algemeen was. Ten slotte nodigde de heer X verzoeker uit zijn verzoek nader te concretiseren.

3. Verzoeker diende op 3 augustus 2003 een klacht in bij de gemeente over de manier waarop zijn verzoek om inzage was behandeld. De gemeente onthield zich van een oordeel over verzoekers klacht, nu de lezingen van verzoeker en de heer X over het gebeurde wezenlijk uiteen liepen en een en ander niet in een hoorzitting had kunnen worden opgehelderd omdat verzoeker aanvankelijk wel maar uiteindelijk geen gevolg had gegeven aan de uitnodiging hiervoor.

II. Ten aanzien van de bejegening door de heer X van de gemeente Dirksland

1. Verzoeker klaagt erover dat de heer X van de gemeente hem toen hij zich op 1 augustus 2003 bij het gemeentearchief vervoegde, ondervroeg over welke stukken het ging, waarom hij deze wilde hebben en wat hij ermee wilde doen, en dat de heer X kwaad wegliep toen verzoeker hem vertelde wat de achtergrond van zijn verzoek was.

2. In reactie op de klacht betreurde het college het dat het gesprek tussen verzoeker en de heer X voor beiden onbevredigend was verlopen. Als in het gesprek op 1 augustus 2003 duidelijk was geweest om welke stukken het ging, dan had het gesprek volgens het college waarschijnlijk een ander en beter verloop gehad. Het college stelde in dit verband dat verzoeker tijdens het gesprek met de heer X had aangegeven dat hij alle dossiers wilde inzien die betrekking hadden op de desbetreffende schoolvereniging. Dit in tegenstelling tot wat hij in zijn klacht van 3 augustus 2003 schreef, te weten dat hij had meegedeeld geïnteresseerd te zijn in de stukken met betrekking tot de besluitvormingsprocedure rondom de overdracht van de school. Volgens het college werd dit ondersteund door de tekst van de e-mail die verzoeker de heer X na afloop van het gesprek diezelfde dag had gezonden, en waarin hij het had over alle dossiers over de school.

Omdat zich in het archief diverse dossiers bevinden, had de heer X verzoeker vragen gesteld welke dossiers en stukken hij concreet op het oog had. Dit zou het zoekwerk aanzienlijk vergemakkelijken. Omdat het gesprek vrijwel onmiddellijk in een onvriendelijke sfeer verliep, had de heer X het gesprek beëindigd om escalatie te voorkomen.

3. De heer X zette in zijn reactie op de klacht uiteen dat het onduidelijk was waar verzoekers verzoek precies betrekking op had. De medewerker van de afdeling Interne en Burgerzaken had van tevoren met de heer X besproken dat hij hem zou bellen als hij op 1 augustus 2003 niet duidelijk kon krijgen wat verzoeker precies wilde inzien. Dit was ook inderdaad zo gegaan. De heer X verklaarde dat hij verzoeker een hand had gegeven en had gevraagd naar het doel van zijn komst. Voor de heer X werd de toon van het gesprek gezet met het antwoord van verzoeker dat hij alle informatie over de financiën van de school wilde inzien, waarbij hij een beroep deed op de internetsite van de gemeente, waar staat dat de archieven van de gemeente voor iedereen vrij toegankelijk zijn en dat hij de ombudsman zou inschakelen als de heer X niet meewerkte. De heer X had verzoeker vragen gesteld om duidelijk te krijgen om welke financiën het concreet ging zodat het desbetreffende dossier kon worden opgezocht; niet alles betreffende de school zit in één dossier.

Voorts zette de heer X uiteen dat niet de achtergrond van het verzoek van verzoeker hem van streek had gemaakt, maar de opmerking “U werkt mij tegen voordat ik binnen ben”. Voor de heer X werd hiermee de basis voor een gesprek in de vorm van wederzijds respect en vertrouwen, geweld aangedaan. De heer X had zich vervolgens van verzoeker afgewend met de woorden: “u beschuldigt mij vals”. De heer X stelde dat zijn integriteit door verzoeker was aangetast. Hij vond het menselijk om dan boos te zijn en stelde dat je in een dergelijke situatie beter weg kunt gaan, omdat anders dingen worden gezegd die je niet kunt verantwoorden.

De heer X voegde hier aan toe dat verzoeker al eerder beschuldigingen had geuit die de gemeente, maar ook hem als enig beleidsambtenaar onderwijs, in haar c.q. zijn integriteit aantastten.

4. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat op het moment waarop verzoeker zich op 1 augustus 2003 bij het gemeentearchief meldde, onvoldoende gespecificeerd was op welke gegevens rondom de school zijn verzoek precies betrekking had. De omstandigheid dat de medewerker van de afdeling Interne en Burgerzaken de heer X al van tevoren had benaderd en verzocht hem zo nodig te hulp te schieten om te pogen deze duidelijkheid te verkrijgen, alsmede de tekst van de e-mail die verzoeker op 1 augustus 2003 na afloop van zijn bezoek aan het archief stuurde en waarin hij schreef alle dossiers die te maken hadden met de school te willen inzien, wijzen hierop. Het lag daarom voor de hand dat de heer X verzoeker hierover bevroeg.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

5. Van medewerkers van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat zij gesprekken met burgers met de vereiste professionaliteit voeren, in die zin dat zij in staat zijn beleefd te zijn (en te blijven), zich zorgvuldig uit te drukken en zich overigens zo neutraal mogelijk op te stellen. Dit geldt ook, of zelfs temeer, als zich moeilijke omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld wanneer emoties een belangrijke rol spelen.

De Nationale ombudsman heeft er weliswaar begrip voor dat het gedrag van burgers bij medewerkers bepaalde emoties kan oproepen, maar dit neemt niet weg dat zij in beginsel dienen te trachten het zakelijke karakter van het contact met hen te bewaren en zich niet door eventuele emoties te laten leiden.

6. In het onderhavige geval brengt dit met zich mee dat van de heer X mocht worden verwacht dat hij zich niet liet meeslepen door de geagiteerde stemming die er kennelijk was ontstaan en zich zakelijk bleef opstellen, door zich te concentreren op het verkrijgen van de voor het verzoek om inzage benodigde informatie en zich niet te laten verleiden in te gaan op de opmerking die hij als provocerend ervoer.

Over wat de aanleiding vormde voor het besluit van de heer X om het onderhoud met verzoeker te beëindigen, verschillen verzoeker en de heer X van mening. Volgens verzoeker raakte de heer X van streek toen hij vertelde wat de achtergrond van zijn verzoek was en was hij zonder te groeten kwaad weggelopen. De heer X stelde dat niet de achtergrond van het verzoek, maar de eerder genoemde opmerking van verzoeker (“U werkt mij tegen voordat ik binnen ben”) de reden voor zijn besluit was, en dat hij met de reactie “u beschuldigt mij vals” was weggegaan. Wat hier ook van zij, door zonder meer het contact met verzoeker af te breken en weg te gaan, heeft de heer X zich niet met de vereiste professionaliteit opgesteld.

7. Uiteraard behoeft een medewerker van een bestuursorgaan zich niet alles koste wat kost te laten welgevallen en is er een grens aan hetgeen betamelijk kan worden geacht, ook in het contact tussen bestuursorganen en burgers. In een dergelijke situatie ligt het op de weg van de medewerker van het bestuursorgaan, mede gelet op de bovenstaande eisen die aan hem mogen worden gesteld, dat hij aangeeft dat de grenzen van de betamelijkheid naar zijn mening worden bereikt en een voorstel doet over hoe het contact met de betrokkene verder zou moeten verlopen, alvorens daadwerkelijk het contact af te breken.

8. Gelet op het bovenstaande had het op de weg van de heer X gelegen om, in plaats van zonder meer het onderhoud met verzoeker te beëindigen, aan verzoeker zonodig (nogmaals) uiteen te zetten waarom hij vragen aan verzoeker stelde, kenbaar te maken dat de toonzetting van het gesprek hem niet beviel en dat hij het gesprek uitsluitend wilde voortzetten op een andere, zakelijker basis, en pas in laatste instantie aan te kondigen dat hij zich genoodzaakt zag het onderhoud te beëindigen als niet aan deze condities kon worden voldaan. Het voorkomen van escalatie, wat de heer X met het beëindigen van het gesprek beoogde, is op zich een nastrevenswaardige zaak, maar het beëindigen van een gesprek is in dit verband een laatste middel, dat niet dan in uiterste noodzaak zou moeten worden gehanteerd.

In zoverre strookte de opstelling van de heer X niet met de professionele houding die mag worden verwacht van een medewerker van een gemeente.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

IIl. Ten aanzien van de klachtbehandeling door de gemeente Dirksland

1. Verzoeker klaagt tevens over de wijze waarop het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente zijn klacht over de gedraging van de heer X heeft behandeld. Met name klaagt verzoeker erover dat hij niet is gehoord en dat het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën zich van het geven van een oordeel over de gedraging heeft onthouden. In een toelichting op zijn verzoekschrift stelde verzoeker dat hij medewerker Y van de gemeente op vrijdag 19 september 2003 heeft laten weten dat hij in verband met een door complicaties verlengde ziekenhuisopname van zijn vrouw op maandag 22 september 2003 niet bij de geplande hoorzitting aanwezig zou kunnen zijn.

2. Het college verklaarde in reactie op dit klachtonderdeel dat verzoeker aanvankelijk op de uitnodiging voor een hoorzitting was ingegaan, maar dat hij later van gedachten was veranderd en drie medewerkers van de gemeente had laten weten dat hij geen gebruik meer wenste te maken van het recht om te worden gehoord. Het college merkte hierbij op dat er nadrukkelijk niet was verzocht om een andere datum of tijdstip, welk verzoek de gemeente overigens zonder meer zou hebben ingewilligd. Het college verwees overigens naar het ter zake opgestelde verslag van de hoorzitting die op 22 september 2003 was gehouden in afwezigheid van verzoeker. Hierin stond dat verzoeker, na eerst op 12 september 2003 de telefonische uitnodiging voor een hoorzitting op maandag 22 september 2003 te hebben afgeslagen, deze op 15 september 2003 alsnog telefonisch had aanvaard waarbij hij meedeelde niet voor twee uur aanwezig te kunnen zijn omdat zijn vrouw die maandag uit het ziekenhuis zou komen. Verder vermeldde het verslag dat verzoeker op 19 september 2003 telefonisch had meegedeeld dat hij er op 22 september 2003 niet zou zijn en dat alles al bij de ombudsman lag, alsmede dat verzoeker in een e-mail in de nacht van 22 september 2003 de serieusheid van de afspraakbevestiging in twijfel had getrokken en op 22 september 2003 's morgens tot tweemaal toe telefonisch zijn afwezigheid had bevestigd. De hoorzitting was gehouden in afwezigheid van verzoeker.

3. Uit de stukken die de Nationale ombudsman in het kader van het onderzoek heeft ontvangen, blijkt dat verzoeker bij brief van 12 september 2003 de uitnodiging voor de hoorzitting heeft aanvaard, dat hij op 15 september 2003 de gemeente een e-mail heeft gestuurd met het voorstel om de zaak door de ombudsman te laten afhandelen, per

e-mail van 17 september 2003 heeft laten weten de uitnodiging voor de hoorzitting te aanvaarden, op 21 en 22 september 2003 per e-mail de vraag heeft gesteld of men soms dacht dat hij dom was.

4. Op grond van het bovenstaande mag worden aangenomen dat het verzoekers eigen keuze is geweest om niet op de hoorzitting te verschijnen, daar een datum hiervoor in overleg met hem was vastgesteld en hij nadien zelf ervan heeft afgezien op de afspraak te verschijnen en dit ook van tevoren heeft laten weten. Niet gesteld kan worden dat het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente in dit opzicht verzoekers klacht niet juist heeft behandeld.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

5. Ten aanzien van verzoekers klacht dat het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente zich van een oordeel heeft onthouden aangaande zijn klacht over de wijze waarop de heer X zich jegens hem had gedragen, overweegt de Nationale ombudsman het volgende. Het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën heeft zich ten onrechte onthouden van het geven van een oordeel. De overwegingen zoals hierboven onder I. opgenomen, hadden hem tot de conclusie moeten leiden dat er sprake was van een deels gegronde en deels niet gegronde klacht. De omstandigheid dat de zienswijzen van verzoeker en de heer X uiteenlopen, doet hier niet aan af, evenmin als het feit dat verzoeker niet op de hoorzitting is verschenen en daardoor geen uitvoering kon worden gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van medewerker X van de gemeente Dirksland, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland, is gegrond, behoudens ten aanzien van het bevragen van verzoeker over welke stukken hij wilde inzien; in zoverre is de klacht niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Dirksland, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland, is niet gegrond wat betreft het niet horen van verzoeker, en gegrond voor zover hij een oordeel over verzoekers klacht achterwege heeft gelaten.

Onderzoek

Op 12 september 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Herkingen, met een klacht over een gedraging van een medewerker van de gemeente Dirksland. Omdat deze klacht op dat moment nog bij de gemeente in behandeling was, stelde de Nationale ombudsman geen onderzoek in. Nadat de gemeente de klacht bij brief van 8 oktober 2003 had afgedaan, werd naar deze gedraging en naar een gedraging van het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Dirksland, die worden aangemerkt als gedragingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de medewerker van de gemeente die betrokken was bij de onder 1. geformuleerde klacht de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het college en de betrokken medewerker berichtten dat het verslag hen geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 18 mei 2003 schreef verzoeker de gemeente Dirksland (verder: de gemeente) als volgt:

“…Wet Openbaarheid van Bestuur.

Betreft School en gebouwen Chr. school Prins Maurits.

Ik zou gaarne de volgende informatie van u ontvangen onder wet openbaarheid van bestuur.

1) Wie is de eigenaar van het schoolgebouw en de onderliggende grond van de school Prins Maurits te Herkingen, zoals geregistreerd in het Kadaster?

2) Wat is de contractuele relatie tussen de Gemeente Dirksland en het schoolbestuur Prins Maurits. Contracten wanneer getekend zijn wettelijk bindend en zijn dus ter inzien beschikbaar onder de wet openbaarheid van bestuur.

3) Heeft de gemeente boven zijn contractuele verplichtingen nog andere financiële verplichtingen aan het schoolbestuur die goedgekeurd zijn door het bevoegd gezag (Hiermee bedoel ik gelden die beschikbaar zijn voor de school maar niet contractueel zijn vastgelegd)…”

2. Het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) stuurde verzoeker op 22 mei 2003 een ontvangstbevestiging:

“Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw bovenvermelde brief op 20-5-2003, met als onderwerp “Verzoek om informatie met betrekking tot eigendom schoolgebouw “Prins Maurits”, relatie met gemeente Dirksland en eventuele financiële verplichtingen. Wij nemen aan dat bedoeld wordt “Prins Johan Friso” te Herkingen…”

3. Bij brief van 20 juni 2003 antwoordde het college:

“…1. Eigenaar is de Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Herkingen. Overigens is het Kadaster een openbaar register waar de gewenste informatie kan worden opgevraagd.

2. Van een contractuele relatie tussen de gemeente Dirksland en een schoolbestuur is geen sprake. Er is sprake van een wettelijke basis in de vorm van de Wet op het primair onderwijs.

3. Zie het antwoord onder punt 2…”

4. Op 25 juni 2003 schreef verzoeker het college:

“…Ik zou gaarne onder de wet openbaar bestuur kopieën van u ontvangen tegen betaling natuurlijk en zo spoedig mogelijk tenzij u een definitie van enige tijd kan geven, zal ik een definitie maken binnen veertien dagen.

Van de verkoop acte van grond en opslag voor de Christelijke school Herkingen, tezamen met de condities en contracten die de gemeente aan de verkoop verbonden heeft. Ik zou ook gaarne een kopie van de notulen van de gemeenteraad vergadering ontvangen waarin deze transactie is goedgekeurd…”

5. Het college reageerde bij brief van 29 juli 2003:

“…Bijgaand treft u aan een kopie van de conceptakte eigendomsoverdracht. Omdat er toen sprake was van een Kleuteronderwijswet en een Lager Onderwijswet zijn er twee akten. Tevens is bijgevoegd een kopie van de notulen van de raadsvergadering waarin tot deze transactie is besloten…”

6. Verzoeker schreef de heer X, medewerker van de gemeente, op 1 augustus 2003 per e-mail:

“…ik zou toch gaarne het gemeente archief bezoeken ik alle dossiers inzien die te maken hebben met de Chr school op gereformeerde basis te Herkingen.

Ik voel me onheus behandeld maar dat neemt niet weg dat ik het archief toch wil bezoeken. U heeft niet te vragen wat ik daar moet het is een plek die voor het publiek toegankelijk is.

Nu wil ik maandag om negen uur acte de presence geven om het archief te bezoeken…”

7. De heer X antwoordde hierop op 1 augustus 2003 met een e-mail:

“…Op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) kan een verzoek om informatie ingediend worden. Hierin vermeldt u de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover u informatie wenst te ontvangen (artikel 3 lid 2). Een algemeen verzoek om alle dossiers die betrekking hebben op de Chr School op gereformeerde basis te Herkingen is te algemeen.

(…)

Rest mij u slechts nog uit te nodigen uw verzoek nader te concretiseren, waarna het college van B&W binnen twee weken na binnenkomst uw verzoek formeel zal behandelen…”

8. Op 3 augustus 2003 schreef verzoeker het college de volgende brief:

“…Hierbij dien ik een klacht in tegen de wijze waarop mijn verzoek tot inzage in het Gemeentearchief is behandeld.

Op uw internetsite staat dat de archieven van de gemeente voor iedereen vrij toegankelijk zijn. Op 30 juli heb ik met één van uw medewerkers telefonisch de afspraak gemaakt om op 1 augustus om 9.00 uur het gemeentearchief te mogen bezoeken. Ik heb er bij verteld in welk onderwerp ik geïnteresseerd was namelijk de besluitvormingsprocedure rondom de overdracht van grond en het gebouw (…) aan de Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Herkingen.

Ik had al eerder informatie over dit onderwerp gevraagd. Ik kreeg toen blad 11 opgestuurd van de notulen van 8 april 1975 waarin in één regel wordt vermeld dat de grond zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overgedragen aan eerder genoemde vereniging. Een kopie van de eigendomsoverdracht zat er ook bij (…). Ik vond deze informatie onvoldoende en daarom wilde ik zelf verder nasporing doen.

Toen ik mij op 1 augustus om 9.00 uur bij de balie meldde werd ik geconfronteerd met uw medewerker X die mij begon te ondervragen. Waar ging het over, waarom wilde ik die stukken, wat ging ik er meedoen etc. etc.

Ik heb hem toen nogmaals gezegd waarover het ging en dat het waarom en wat ik er mee deed hem helemaal niets aanging. Hij hield echter aan en uiteindelijk heb ik hem verteld wat de achtergrond is van mijn verzoek. Kennelijk maakte hem dit van streek, zelfs zo erg dat hij zonder te groeten kwaad wegliep. Hij liet mij gewoon staan!

Ik voel mij hierdoor onheus bejegend. Ambtenaren staan in dienst van de gemeenschap en toevallig maak ik deel uit van die gemeenschap waarvoor hij werkt. X wekt door zijn gedrag de indruk dat hij mij zoveel mogelijk wil tegenwerken.

In zijn e-mail van 1 augustus gaat hij met artikelen schermen uit de WOB en hij haalt er de Wet bescherming persoonsgegevens bij. Klaarblijkelijk in de hoop dat ik hierdoor zal worden afgeschrikt. Ik zoek niets over personen, ik zoek naar de plaatsgevonden besluitvorming. De houding van de heer X getuigt van onmacht en is onprofessioneel.

Voor het gedrag van de heer X verwacht ik excuses en ik verzoek voor de tweede maal om onmiddellijke toegang tot uw gemeente archief m.b.t bovengenoemde besluitvormingsprocedure…”

9. Bij brief van 12 september 2003 schreef verzoeker de gemeentesecretaris:

“…Ik aanvaard de uitnodiging (…) om een gesprek te komen voeren en verzoek u daar ook bij aanwezig te zijn.

Ik zou het volgende op de agenda willen plaatsen,

1) Ambtsmisbruik van de heer X.

2) Toegang tot het gemeente archief met een geschreven verzekering dat het archief niet geschoond is en alle papieren en notities die te maken hebben met de oprichting van de Chr school op gereformeerde grondslag te Herkingen aanwezig zullen zijn en niet her en der door verschillende kantoren liggen omdat ze zogenaamd in gebruik zijn.

3) Een onvoorwaardelijke verontschuldiging op papier van de heer X die zijn boekje te buiten is gegaan. Zijn gedrag is niet het gedrag welk men van een publieksdienaar mag verwachten.

(…)

U heeft me uitgenodigd voor een gesprek welk ik aanvaard.

Mijn vrouw wordt volgende week Dinsdag opgenomen in het ziekenhuis zo u kunt maandag reageren met een e-mail

(…)

ik zou gaarne een tape recorder meenemen naar dit gesprek.

Maandag 24 september om 2 pm is een goede tijd voor mij…”

10. De loco-secretaris reageerde in een e-mail van 15 september 2003 op deze brief:

“…In uw brief van vrijdag waarin u zegt akkoord te gaan met de afspraak (…), op 22 september om 14.00 uur, geeft u aan dat daarbij ook de gemeentesecretaris (…) aanwezig zou moeten zijn.

Aangezien (de gemeentesecretaris; N.o.) tot a.s. donderdag op vakantie is, kan hem op dit moment niet naar zijn standpunt in deze kwestie worden gevraagd. Wel is het zo dat de verordening die de procedure tot afhandeling van klachten regelt in eerste termijn de afhandeling bij het afdelingshoofd (of diens plaatsvervanger) legt en niet bij de gemeentesecretaris. Voor de gemeentesecretaris is alleen een taak weggelegd bij de afhandeling van klachten over afdelingshoofden. U dient er dus vanuit te gaan dat (de gemeentesecretaris; N.o.) niet bij het gesprek aanwezig zal zijn…”

11. Hierop schreef verzoeker per e-mail van 15 september 2003:

“…Leuk dat u de regels zo goed kent in principe moet een klacht binnen zes weken afgehandeld zijn of een schriftelijke reden gegeven worden dat de gemeente meer tijd nodig heeft.

Kan de gemeente alleen de regels gebruiken die ze zelf bepaalt of is er nog een andere reden.

Ik zou voorstellen dat het beter is dat de ombudsman de zaak afhandelt daar het mij een hoop agro bespaart en ik eigenlijk geen zin heb om alleen met mijn tape recorder in een vergadering te zitten…”

Vervolgens stuurde verzoeker op 17 september 2003 de volgende e-mail:

“…Ik dank u voor uw bericht en zal volgende week maandag aanwezig zijn om 2pm…”

12. Het hoofd van de afdeling Financiën schreef verzoeker bij brief van 17 september 2003:

“…Hierbij bevestig ik de met u gemaakte afspraak voor maandag 22 september 2003 om 14.00 uur in het gemeentehuis. Onderwerp van gesprek is uw klacht tegen mijn medewerker, de heer X.

(…)

Ik had uw klacht binnen zes weken na ontvangst (4 augustus 2003) moeten afwikkelen. Dat dit niet is gebeurd, vindt zijn oorzaak in het feit dat de heer X van 4 augustus tot 1 september met vakantie was, zodat van een hoorzitting geen sprake kon zijn. Niettemin bied ik voor deze vertraging mijn verontschuldigingen aan.

Met verwijzing naar het bepaalde in artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht verdaag ik de beslissing op uw klacht met een termijn van vier weken.

Ik streef ernaar om uw klacht thans binnen tien weken na de dag van ontvangst, dus voor 13 oktober 2003, behandeld te hebben…”

13. Naar aanleiding van deze brief vond de volgende correspondentie via e-mail plaats.

Verzoeker mailde het hoofd Financiën op 21 september 2003:

“…geachte heer (…) heb uw brief ontvangen.

Hebt u de heer X voor de leeuwen gegooid of denkt u dat ik erg dom ben..”

Vervolgens stuurde verzoeker het hoofd Financiën op 22 september 2003 het volgende bericht per e-mail:

“…Was uw brief een grapje of denkt u echt dat ik dom ben

Als uw brief een grapje was hoe is dit voor een antwoord, heeft u de heer X expres voor de leeuwen geworpen.

Als u denkt dat ik dom ben leest u aub uw eigen regels nog eens door de klachten zijn allang bij de ombudsman en dan moet u doodschamen want u laat zien de regels te weten begrijpt u ze misschien niet…”

Het hoofd Financiën zond verzoeker op 22 september 2003 een reactie per e-mail:

“…Ik heb uw mailtje in goede orde ontvangen en zal een afdruk ervan aan het dossier toevoegen…”

14. Verzoeker schreef het hoofd Financiën vervolgens per e-mail op 24 september 2003:

“…Ik was kwaad toen ik uw brief ontving daar u al lang over tijd was. (…)

het ging mijn verstand te boven hoe een gemeente als Dirksland dergelijke grove fouten kon maken. Zo ik heb mijn gedachten op papier gezet, en als mijn conclusies verkeerd zijn dan wil ik daar best verontschuldigingen over aanbieden.

De reden waarom ik belde is omdat ik in contact geweest ben met het kantoor van de Ombudsman. Deze heeft mij verzocht kontakt op te nemen met u om toch de dialoog aan te gaan en een reactie te vragen op mijn agenda die ik toegestuurd heb.

Zoals u weet is een klacht via de ombudsman zeer kostbaar en als belasting betaler wil ik de gemeente die kosten best besparen.

Als u verder geen dialoog meer wenst dan zij het zo, en zal ik de ombudsman inlichten…”

15. Het hoofd Financiën antwoordde verzoeker met een e-mail op 24 september 2003:

“…Ik heb uw e-mail van hedenmiddag in goede orde ontvangen. In verband met uw e-mail van maandagnacht heb ik besloten alle contact met u over te dragen aan onze gemeentesecretaris (…). Dat betekent niet dat de dialoog gesloten is, deze verloopt alleen nu via een ander kanaal. Ik verzoek u dan ook mij niet meer rechtstreeks telefonisch dan wel via e-mail te benaderen…”

16. Op 22 september 2003 vond een hoorzitting plaats, waarvan het volgende verslag werd gemaakt:

“…Aanwezig: (…) (wnd. Afdelingshoofd Financiën, voorzitter en rapporteur), X (medewerker Afdeling Financiën)

Afwezig: (verzoeker; N.o.)

1. Opening

Ik stel vast dat:

1) (verzoeker; N.o.) op 1 augustus 2003 een bezoek aan het gemeentehuis heeft gebracht en later die dag nog via e-mail gecommuniceerd heeft met mijn medewerker de heer X. Dat vrijdag 1 augustus de laatste werkdag voor zijn vakantie was en de heer X, (verzoeker; N.o.) daar in zijn e-mail van 1 augustus 15.48 uur, op heeft gewezen.

2) (verzoeker; N.o.) op 4 augustus een schriftelijke klacht heeft ingediend tegen medewerker van de afdeling Financiën, de heer X.

(…)

4) op grond van artikel 7:6 van de Algemene Wet Bestuursrecht ik beide betrokkenen in elkaars aanwezigheid zal horen.

(…)

6) ik op 12 september telefonisch geprobeerd heb een afspraak met (verzoeker; N.o.) te maken voor een hoorzitting en dat nadat het eerder die middag niet lukte, ik aan het eind van die middag contact heb gehad met (verzoeker; N.o.).

7) (verzoeker; N.o.) de verbinding verbrak met de mededeling dat “alles al bij de Nationale ombudsman lag” en niet wilde praten met een clubje ambtenaren en (verzoeker; N.o.) met zijn “juridisch adviseur zou overleggen”.

8) op maandag 15 september (verzoeker; N.o.) telefonisch contact met mij gezocht heeft en meegedeeld dat hij “op woensdag 22 september zou komen”.

9) ik (verzoeker; N.o.) heb gewezen op zijn vergissing en meegedeeld dat ik op vrijdag al een afspraak wilde maken voor maandag 22 september 14.00 uur.

10) (verzoeker; N.o.) meedeelde dat zijn vrouw in het ziekenhuis lag en op maandag 22 september zou thuiskomen, zodat (verzoeker; N.o.) niet eerder dan om 14.00 uur aanwezig kon zijn.

11) ik onze afspraak heb meegedeeld aan de heer X en bij brief van 17 september schriftelijk aan (verzoeker; N.o.) heb bevestigd.

12) tijdens mijn afwezigheid op vrijdag 19 september, (verzoeker; N.o.) telefonisch contact gezocht heeft. Dat dit telefoontje is opgevangen door collega Y. Dat (verzoeker; N.o.) meedeelde dat hij er op 22 september niet zou zijn en dat “alles al bij de Nationale ombudsman lag”.

13) in een e-mailbericht, ontvangen in de nacht van 22 september, (verzoeker; N.o.) de serieusheid van mijn afspraakbevestiging in twijfel getrokken heeft.

14) (verzoeker; N.o.) op maandagmorgen 22 september zijn afwezigheid tot tweemaal toe telefonisch bevestigd heeft. Eenmaal aan collega Q en de tweede maal aan mij persoonlijk (…)

15) (verzoeker; N.o.) om 14.00 uur inderdaad niet aanwezig is.

Ik concludeer uit de gang van zaken en de telefonische mededelingen dat (verzoeker; N.o.) van de uitnodiging voor de hoorzitting geen gebruik wenst te maken en besluit de hoorzitting zonder zijn aanwezigheid voort te zetten.

(…)

3. Samenvatting van de klacht

Uit de brief van (verzoeker; N.o.) van 4 augustus vat ik de klacht als volgt samen. (Verzoeker; N.o.) beklaagt zich in de 4e en 5e alinea van zijn brief erover dat de heer X op vrijdag 1 augustus 9.00 uur zonder te groeten kwaad wegliep terwijl hij (verzoeker; N.o.) gewoon liet staan. Daarbij beschuldigt (verzoeker; N.o.) de heer X ervan dat hij hem zoveel mogelijk tegenwerkt. Ook beschuldigt (verzoeker; N.o.) de heer X van onmacht en non-professionaliteit.

4. De feiten in hoor en wederhoor

Ik stel de heer X in de gelegenheid te reageren op de klachten. De heer X zegt het volgende:

(…)

2) Mijn reactie omvat een aanvulling op en een weerlegging van de zaken, die in de brief van (verzoeker; N.o.) aan de orde worden gesteld. Om praktische redenen volg ik de alinea's in de brief.

(…)

4) Met betrekking tot alinea 2 merk ik het volgende op. Of de archieven van de gemeente voor iedereen vrij toegankelijk zijn laat ik in het midden. Volgens mijn informatie zijn ze voor iedereen openbaar toegankelijk. Wel weet ik dat aan de beschrijvingen op de internetsite van de gemeente geen rechten kunnen worden ontleend. De telefonische afspraak op 30 juli 2003 heeft plaatsgevonden met een medewerker van de afdeling Interne en Burgerzaken. Of de vraag zo duidelijk gesteld is zoals nu verwoord, betwijfel ik. Immers, de medewerker heeft bij mij op 30 juli geïnformeerd of ik wist wat (verzoeker; N.o.) zou willen inzien. Uiteraard was ik daarvan niet op de hoogte. Afgesproken is dat hij zal proberen duidelijk te krijgen wat (verzoeker; N.o.) wil inzien als hij op het afgesproken tijdstip komt. Als hem dat niet lukt, zal hij mij bellen. Ik zal dan alsnog proberen om de benodigde duidelijkheid te verkrijgen.

5) Alinea 3. De door de gemeente verstrekte bescheiden was gebaseerd op een concreet verzoek van (verzoeker; N.o.). Vóóraf heb ik toen ook niet geïnformeerd waarom hij die stukken wilde hebben en wat hij er mee ging doen etc. Waar het over ging (notulen en akten eigendomsoverdracht) was duidelijk. Dat er in notulen maar één regel is opgenomen over de besluitvorming, kan ik ook niet helpen. (…)

6) Alinea 4 geeft mij aanleiding het volgende op te merken. Op 1 augustus rond 9.00 uur ben ik gebeld door mijn collega van de afdeling Interne Zaken en Burgerzaken met de mededeling dat (verzoeker; N.o.) er is en of ik wil proberen de benodigde duidelijkheid te verkrijgen. Ik ben naar de afdeling Interne Zaken gegaan waar (verzoeker; N.o.) stond te wachten. Ik heb (verzoeker; N.o.) een hand gegeven en gevraagd naar het doel van zijn komst. Hij wilde alle informatie over de financiën (ook van bijzondere potjes van de gemeente) richting de bijzondere basisschool “Prins Johan Friso” te Herkingen inzien en verwees tevens naar de bescheiden die hij van de gemeente ontvangen heeft. De ontvangen informatie was voor hem onvoldoende. Hij deed een beroep op de internetsite van de gemeente waar staat dat de archieven van de gemeente voor iedereen vrij toegankelijk zijn en als ik niet meewerkte zou hij de ombudsman inschakelen. Ik had nog steeds niets gezegd, maar de toon van het gesprek was wel gezet. Ik heb wel staan denken welk verband is er tussen de financiën en de verstrekte bescheiden én hoe kan ik duidelijk krijgen om welke financiën het concreet gaat? Daarom heb ik vragen gesteld om dit duidelijk te krijgen (dit had zeker niet de intentie van ondervragen of verhoor). Mijn collega moest immers het betreffende dossier opzoeken, zodat (verzoeker; N.o.) dat dan kon inzien. Uit de discussie was af te leiden dat (verzoeker; N.o.) van gedachte is dat alles wat de genoemde school betreft in één dossier zit. Dus “geef mij het dossier van de school”. Zo simpel ligt het echter niet.

7) De achtergrond van het verzoek maakte mij niet van streek, maar de opmerking van (verzoeker; N.o.) (ik citeer): “U werkt mij tegen voordat ik binnen ben”. Op dat moment werd de basis voor een gesprek, in de vorm van wederzijds respect en vertrouwen, door (verzoeker; N.o.) geweld aangedaan. Hierop heb ik mij van (verzoeker; N.o.) afgewend met de reactie (ik citeer): “U beschuldigt mij vals”. Mijn integriteit werd c.q. is door klager aangetast! Het is dan toch menselijk dat je boos bent. In een dergelijke situatie is het ook beter om weg te gaan, omdat anders dingen gezegd worden die je niet kunt verantwoorden. Een escalatie van de situatie heeft hierdoor niet plaatsgevonden. (Verzoeker; N.o.) was immers op zijn minst ook prikkelbaar. Wel heb ik van het voorval melding gemaakt binnen de organisatie.

8) Naar aanleiding van alinea 5 merk ik het volgende op. Over de eerste zin spreek ik geen oordeel uit. Met de tweede zin kan ik het eens zijn. Ik voeg er wel onmiddellijk aan toe dat de burgers niet alles kunnen roepen, zeggen of op stel en sprong verwachten. Er is ook nog zoiets als burgerlijk fatsoen, wederzijds respect en vertrouwen. Dit geldt uiteraard ook voor de ambtenaren. Voor bepaalde situaties zijn bepalingen opgesteld, die door beide partijen in acht genomen dienen te worden.

9) De beantwoording van de derde zin laat ik aan de perso(o)n(en) over die ter zake een beslissing dienen te nemen. Wel breng ik naar voren dat ik in het verleden geprobeerd heb met (verzoeker; N.o.) een afspraak te maken naar aanleiding van schriftelijke vragen. De bedoeling was om uit te leggen wat de gemeentelijke bemoeienissen zijn met het bijzonder basisonderwijs en dat dan ook schriftelijk vast te leggen. Op de uitnodiging is klager niet ingegaan. Het vertrouwen voor een dergelijk gesprek was op dat moment niet aanwezig, aldus de telefonische reactie van klager. Zie tevens de schriftelijke bevestiging in de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 12 juni 2003.

10) In de vierde zin wordt mijn e-mail aan de orde geseld (…). Overigens is mijn e-mail een reactie op de e-mail van klager, waarin hij aangeeft alle dossiers te willen inzien, die te maken hebben met de Christelijke school op gereformeerde basis te Herkingen om maandag aanstaande om negen uur. Gelet op deze vraag (alle dossiers) heb ik klager een mededeling gedaan c.q. informatie verstrekt over de wettelijke regeling ter zake (dus de WOB). (…) Dit is geen kwestie van met artikelen schermen of om (verzoeker; N.o.) af te schrikken, maar om juiste en volledige informatieverstrekking. Nu schrijft (verzoeker; N.o.) (ik citeer): “Ik zoek niets over personen, ik zoek naar de plaatsgevonden besluitvorming.” In de e-mail van klager staat toch duidelijk “alle dossiers”!

11) Over de zevende zin heb ik uiteraard een mening. Ik spreek die echter niet uit, maar laat dat over aan het orgaan c.q. de persoon die een beslissing moet nemen conform de klachtenregeling van de gemeente Dirksland.

12) Ook voor alinea 6 geldt dat ik ter zake (mede gelet op het vorenstaande) een mening heb. Ik ben echter niet geroepen een beslissing te nemen, maar laat dat graag over aan het orgaan c.q. de persoon zoals dat in de klachtenregeling van de gemeente Dirksland is voorgeschreven…”

17. Bij brief van 8 oktober 2003 schreef het (inmiddels plaatsvervangend) hoofd van de afdeling Financiën verzoeker als reactie op zijn klacht het volgende:

“…2. Beoordeling

2.1. Ten aanzien van de procedure

(…) heb ik u en de heer X uitgenodigd voor een op maandag 22 september 2003 te houden gesprek, waarbij u en de heer X in elkaars aanwezigheid in de gelegenheid zouden worden gesteld om de standpunten naar voren te brengen. Ondanks het feit dat deze datum in overleg met u is vastgesteld, hebt u vervolgens aangegeven aan het nut van een gesprek te twijfelen. U heeft zich hiervoor afgemeld. (…)

(…)

2.2. Ten aanzien van de klacht tegen de heer X.

Op 30 juli 2003 hebt u met één van de medewerkers telefonisch de afspraak gemaakt om op 1 augustus 2003 om 9.00 uur het gemeentearchief te mogen bezoeken.

In uw klacht van 3 augustus 2003 schrijft u vervolgens het volgende:

“Ik heb erbij verteld in welk onderwerp ik geïnteresseerd was (…) De houding van de heer X getuigt van onmacht en is onprofessioneel.” (Zie hierboven, onder punt 8.; N.o.)

Tijdens de hoorzitting van 22 september 2003 heeft de heer X naar aanleiding hiervan het volgende opgemerkt:

“Op 1 augustus rond 9.00 uur ben ik gebeld door mijn collega van de afdeling Interne Zaken en Burgerzaken (…) Wel heb ik van het voorval melding gemaakt binnen de organisatie”. (Zie hierboven, onder punt 16.; N.o.)

U stelt dat de achtergronden van uw verzoek tot inzage de heer X zodanig van streek heeft gemaakt dat hij zonder te groeten is weggelopen. De heer X zegt daarentegen dat u hem eerst vals hebt beschuldigd van tegenwerking voordat hij het gesprek heeft beëindigd. Op dit punt verschilt uw lezing wezenlijk met die van de heer X.

Ook op een ander wezenlijk onderdeel verschilt uw lezing met die van de heer X. U stelt dat u op 1 augustus 2003 duidelijk hebt gesteld dat u informatie wilde inzien over de besluitvormingsprocedure rondom de overdracht van de grond en het gebouw aan de schoolvereniging. Deze stelling wordt door de heer X betwist. U wilde volgens hem alle informatie over de financiën richting de school. Het is om die reden dat hij u op 1 augustus 2003 vragen hierover heeft gesteld om uw verzoek om informatie te concretiseren. Uw e-mailbericht van 1 augustus 2003, waarin u verzoekt om inzage in “alle dossiers die te maken hebben met die school” bevestigt mijns inziens eerder de lezing van de heer X dan die van u.

Ik betreur in hoge mate dat u om voor u moverende redenen gemeend hebt geen gevolg te moeten geven aan mijn uitnodiging om de hoorzitting van 22 september 2003 bij te wonen, zodat ik geen toepassing heb kunnen geven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Met name in situaties waarin de lezing van de klager wezenlijk verschilt met die van de aangeklaagde, is het van belang dat toepassing wordt gegeven aan dit beginsel. Ten aanzien van uw klacht tegen de heer X onthoud ik mij derhalve van een oordeel…”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht. Verzoeker lichtte zijn klacht als volgt toe:

“…• ik ben niet gehoord en ik ben het oneens met de stelling dat dit aan mijzelf te wijten zou zijn; mijn vrouw zou oorspronkelijk van 16 tot en met 19 september 2003 worden opgenomen in het (…) ziekenhuis te Antwerpen. Door complicaties werd haar verblijf verlengd tot en met 22 september 2003. Ik heb haar in de ochtend opgehaald en was pas met haar thuis rond 15.00 uur. Ik heb op vrijdag 19 september aan dhr Y telefonisch gemeld dat ik i.v.m. de verlengde opname niet aanwezig kon zijn bij de hoorzitting van 22 september.

(…)

• ik ben het ook niet eens met het feit dat (het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Financiën; N.o.) zich onthoudt van een oordeel over de klacht tegen dhr. X…”

C. Standpunt gemeente Dirksland

Het college liet bij brief van 8 december 2003 het volgende weten:

“…2. Reactie op de klacht

2.1. De gedraging en wat daaraan voorafging.

In zijn brief van 25 juni 2003 verzoekt (verzoeker; N.o.) met verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur om de volgende stukken:

a. de verkoopakte van grond aan de Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Herkingen;

b. de notulen van de raadsvergadering waarin deze transactie is goedgekeurd.

Overeenkomstig verzoek hebben wij op 29 juli 2003 de gevraagde stukken aan (verzoeker; N.o.) verstrekt.

(Verzoeker; N.o.) vond deze informatie onvoldoende, zodat hij zelf in het archief naspeuringen wilde doen. Hij heeft zich vervolgens op 1 augustus 2003 in het gemeentehuis gemeld, waar hij vervolgens te woord werd gestaan door onze medewerker, de heer X. (Verzoeker; N.o.) schrijft in zijn klacht dat hij in het gesprek met onze medewerker heeft medegedeeld dat hij geïnteresseerd was in de stukken die betrekking hebben op de besluitvormingsprocedure rondom de overdracht van de grond en het gebouw aan de Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Herkingen.

Volgens onze medewerker evenwel heeft (verzoeker; N.o.) tijdens het gesprek aangegeven dat hij alle dossiers wilde inzien die betrekking hebben op de desbetreffende schoolvereniging. Omdat zich in het archief diverse dossiers bevinden, heeft onze medewerker aan (verzoeker; N.o.) vragen gesteld welke dossiers en stukken hij concreet op het oog had. Dit zou het zoekwerk aanzienlijk vergemakkelijken. Omdat het gesprek vrijwel onmiddellijk in een onvriendelijke sfeer verliep, heeft onze medewerker het gesprek beëindigd om escalatie te voorkomen. Ook onze medewerker voelt zich onheus bejegend en wij kunnen ons dat - mede gelet op de allesbehalve fraaie toonzetting van de brieven en e-mailberichten van (verzoeker; N.o.) aan de gemeente - goed voorstellen. Daar komt bij dat (verzoeker; N.o.) zichzelf op dit punt tegenspreekt. Hij stelt in zijn klacht dat hij duidelijk heeft aangegeven welke stukken hij wilde inzien. Onze medewerker stelt echter dat hij alle stukken die betrekking hadden op de bijzondere basisschool te Herkingen, wilde inzien. In een op diezelfde dag ontvangen e-mailbericht van (verzoeker; N.o.) wordt de lezing van onze medewerker bevestigd: (verzoeker; N.o.) heeft het daarin inderdaad over alle dossiers over de school.

Wij betreuren het dat het gesprek tussen beide heren op voor hen onbevredigende wijze is beëindigd. Als in het gesprek van 1 augustus 2003 duidelijk was geweest dat het (verzoeker; N.o.) ging om stukken, met betrekking tot de eigendomsoverdracht van de grond, dan had het gesprek waarschijnlijk een ander en beter verloop gehad. In het bewuste dossier bevinden zich meer documenten dan op 29 juli 2003 aan (verzoeker; N.o.) overeenkomstig diens verzoek zijn verstrekt. Het gaat om een brief van het schoolbestuur, twee raadsvoorstellen, twee raadsbesluiten en een situatieschets. Wij hebben fotokopieën van deze stukken alsnog aan (verzoeker; N.o.) doen toekomen.

2.2. De gevolgde procedure

De klacht is conform de Verordening klachtrecht van de gemeente Dirksland in handen gesteld van het hoofd van de afdeling Financiën. Deze heeft zowel klager als de heer X uitgenodigd voor een hoorzitting. Artikel 7:6 van de Algemene wet bestuursrecht is immers van toepassing verklaard: “belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord”.

(Verzoeker; N.o.) is door het hoofd van de afdeling Financiën uitgenodigd voor een gesprek, waarbij ook de heer X aanwezig zou zijn. (Verzoeker; N.o.) schreef aanvankelijk dat hij aanwezig zou zijn. Later is hij van gedachten veranderd en heeft hij een drietal medewerkers telefonisch laten weten dat hij geen gebruik meer wenste te maken van het recht om gehoord te worden. In het verslag van de hoorzitting is de gang van zaken uitgebreid verwoord, zodat wij u daarnaar verwijzen.

Er is nadrukkelijk niet verzocht om een andere datum of tijdstip. Een dergelijk verzoek was overigens zonder meer ingewilligd. Van onze kant bestaat overigens nog steeds de bereidheid om een gesprek met (verzoeker; N.o.) aan te gaan.

2.3. Oordeel.

Wij staan op het standpunt dat het hoofd van de afdeling Financiën zich terecht heeft onthouden van een oordeel over de gedraging, omdat:

a. de zienswijzen van (verzoeker; N.o.) en onze medewerker te zeer uiteenlopen;

b. hij geen toepassing heeft kunnen geven aan het beginsel van hoor en wederhoor, terwijl hij de wenselijkheid daarvan vooraf aan (verzoeker; N.o.) heeft kenbaar gemaakt.

De klacht van (verzoeker; N.o.) hierover en over het feit dat hij niet is gehoord achten wij gezien het voorgaande ongegrond…”

D. Standpunt betrokken medewerker

De betrokken medewerker X gaf bij brief van 24 november 2003 de volgende reactie op de klacht van verzoeker:

“…Tijdens de hoorzitting heb ik op de klacht van (verzoeker; N.o.) gereageerd. (…) Mijn reactie ter zake is in het verslag goed weergegeven en ik heb daar voor wat betreft de feitelijke situatie, zoals die op 1 augustus 2003 heeft plaatsgevonden, niets aan toe te voegen.

Verder ben ik van mening dat het navolgende niet onvermeld mag blijven. Immers, tijdens het interne onderzoek c.q. bij de voorbereidende werkzaamheden naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.) bij de gemeente is min of meer de proef op de som genomen. Mijn collega van de afdeling Interne Zaken en Burgerzaken is door de klachtencoördinator geconfronteerd met de vraag zoals in alinea 2 van de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 3 augustus jl. is opgenomen, te weten: “…….. de besluitvormingsprocedure rondom de overdracht van grond en het gebouw (…) aan de Vereniging voor Christelijk Onderwijs op Gereformeerde Grondslag te Herkingen.” Binnen tien minuten was het desbetreffende dossier in het statisch archief opgezocht. Uit dit gegeven blijkt dat (verzoeker; N.o.) de vraag op 1 augustus 2003 niet heeft gesteld zoals hij nu in zijn klaagbrief aangeeft. Was dat wel zo geweest dan had de ambtenaar met wie hij de afspraak gemaakt heeft om het gemeentearchief te bezoeken mijn hulp niet ingeroepen, zoals tussen deze ambtenaar en mij afgesproken was, om duidelijk te krijgen welk dossier (verzoeker; N.o.) wilde inzien. Ik acht dit feit een bevestiging van mijn lezing over de feitelijke situatie.

(…)

Per 12 september 2003 is door (verzoeker; N.o.) per fax aan u overgelegd mijn e-mail d.d. 1 augustus 2003 aan (verzoeker; N.o.). Deze fax is niet compleet omdat de e-mail van (verzoeker; N.o.) waarin hij vraagt om alle dossiers in te zien die te maken hebben met de Chr. School op Gereformeerde basis te Herkingen ontbreekt. (…) Deze e-mail bevestigt ook mijn lezing over de feitelijke situatie op 1 augustus 2003.

Op 1 augustus jl. heb ik persoonlijk kennisgemaakt met (verzoeker; N.o.). Eén keer heb ik (verzoeker; N.o.) telefonisch gesproken om hem uit te nodigen voor een gesprek. Daarvoor liepen de contacten via brieven en e-mail. Ook hierin werden stellingen geschreven die in eerste instantie de integriteit van de gemeente aantast, maar als enige beleidsambtenaar onderwijs van de gemeente Dirksland voel ik mij ook aangesproken. Immers, door (verzoeker) wordt opgemerkt dat de gemeente geen verordening (leerlingenvervoer) heeft en dat die nu gemaakt is. Dit betekent dat ik het college en de gemeenteraad niet goed zou hebben voorgelicht en als gevolg daarvan de burgers door de gemeente niet goed op de hoogte zijn gesteld. Tegen deze stelling heb ik dan ook ernstig bezwaar gemaakt (…). Een excuses voor een dergelijke zware beschuldiging is door (verzoeker; N.o.) nooit aangeboden. Dit is één onderdeel van een aantal gebeurtenissen van vóór 1 augustus 2003 waarvan aan u mededeling wordt gedaan. Ik acht deze (achtergrond)informatie voor u van belang in het kader van het onderzoek…”

Instantie: Gemeente Dirksland, medewerker

Klacht:

Gedrag jegens verzoeker toen hij zich volgens afspraak bij gemeentearchief meldde i.v.m. verzoek om inzage stukken: hem ondervraagd over welke stukken het ging;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Gemeente Dirksland, medewerker

Klacht:

Hem ondervraagd waarom hij deze stukken wilde hebben en wat hij ermee wilde doen; kwaad weggelopen toen verzoeker hem vertelde wat de achtergrond was.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Gemeente Dirksland, plaatsvervangend hoofd

Klacht:

Wijze van behandelen klacht: verzoeker niet gehoord;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Gemeente Dirksland, plaatsvervangend hoofd

Klacht:

Zich onthouden van het geven van een oordeel over de klacht.

Oordeel:

Gegrond