Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn aangifte van 17 januari 2001 heeft geweigerd, hoewel de korpsbeheerder nog bij brief van 8 december 2000 had beslist dat zijn aangiften van 10 november en 6 december 1999 ten onrechte niet waren opgenomen.
Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem geen gelegenheid heeft geboden om de naam te achterhalen van de politieambtenaar bij wie hij op 6 december 1999 aangifte wilde doen.
Daarnaast klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland niet heeft willen bemiddelen in het conflict met zijn bovenburen omdat deze bovenburen inmiddels zouden zijn verhuisd, hetgeen niet het geval is.
Verder klaagt verzoeker erover dat de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland in het schriftelijk advies aan de korpsbeheerder van 22 november 2000 ten onrechte heeft opgemerkt dat de op 28 maart 2000 door de Commissie ontvangen klacht was ingediend door de Stichting Klachten en Adviesbureau Politieoptreden.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat noch de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, noch de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde 16 februari 2001, had gereageerd op zijn brief van 22 december 2000.
Beoordeling
A. Inleiding
Verzoeker heeft vanaf het moment dat hij op zijn huidige adres woont problemen met zijn buren. In verband met de overlast die verzoeker van zijn buren ondervindt heeft hij op 10 november 1999, 6 december 1999 en 17 januari 2001 aangifte gedaan bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
B. Het regionale politiekorps
I. Ten aanzien van de aangifte
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn aangifte van 17 januari 2001 heeft geweigerd, hoewel de korpsbeheerder nog bij brief van 8 december 2000 had beslist dat zijn aangiften van 10 november en 6 december 1999 ten onrechte niet waren opgenomen.
2. Opsporingsambtenaren zijn verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie Achtergrond, onder 1.1.). Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. In alle andere gevallen dient de politie de aangifte op te nemen en het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte heeft gedaan. Voor betrokkene staat dan, in geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof (zie Achtergrond, onder 1.2.)
3. Naar aanleiding van verzoekers klacht dat de politie geweigerd zou hebben zijn op 10 november 1999 en 6 december 1999 gedane aangifte op te nemen, heeft de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 8 december 2000 laten weten dat de politie te dien aanzien niet juist heeft gehandeld.
Verzoeker heeft vervolgens op 17 januari 2001 op het politiebureau aangifte gedaan van discriminatie. Volgens verzoeker zou tegen hem zijn geroepen "Zwarte" en "Ga weg zwarte". De dienstdoende politieambtenaar heeft echter geweigerd verzoekers aangifte op te nemen.
4. Volgens de korpsbeheerder heeft de betrokken politieambtenaar naar aanleiding van verzoekers aangifte de wachtcommandant geraadpleegd over de aangifte die verzoeker wilde doen. Na bestudering van enige lectuur is de wachtcommandant vervolgens tot de conclusie gekomen dat er geen sprake was van een strafbare gedraging. Om die reden is verzoekers aangifte niet opgenomen. De korpsbeheerder acht deze handelwijze niet juist.
Zoals ook hiervoor onder I.2. is overwogen is de politie op grond van artikel 163 lid 5 Wetboek van Strafvordering verplicht een aangifte van een strafbaar feit op te nemen, tenzij al op voorhand zonder enig verder onderzoek kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Twijfel bij politieambtenaren over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat zij gevolg geven aan hun wettelijke plicht tot het opnemen van de aangifte, indien daarom wordt verzocht. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman dan ook van mening dat, nu in deze zaak niet zonder verder onderzoek kon worden vastgesteld dat er geen sprake was van een strafbaar feit, de aangifte had moeten worden opgenomen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. Ten aanzien van het achterhalen van de naam van de betrokken politieambtenaar
1. Verzoeker klaagt er tevens over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem geen gelegenheid heeft geboden om de naam te achterhalen van de politieambtenaar bij wie hij op 6 december 1999 aangifte wilde doen. Volgens verzoeker had hij de betrokken politieambtenaar aan de hand van foto's kunnen herkennen.
2. Volgens de korpsbeheerder heeft de politie voldoende onderzoek gedaan door op basis van de door verzoeker gegeven omschrijving na te gaan wie de betrokken politieambtenaar is geweest die geweigerd heeft verzoekers aangifte op te nemen. Dit onderzoek heeft echter niet tot resultaat geleid. Uit het rapport van inspecteur V. van 6 juni 2001 blijkt dat er door hem een onderzoek is ingesteld naar de betrokken politieambtenaar die door verzoeker zou zijn omschreven als een man met een groot postuur, rood haar en kalend. Dit onderzoek had eveneens een negatief resultaat (zie Bevindingen, onder C.2.). Ook is uit het door de politie ingestelde onderzoek gebleken dat er geen mutaties met betrekking tot verzoeker zijn opgemaakt op 5 en 6 december 1999.
3. Gelet op het vorenstaande kan niet worden gesteld dat de politie onvoldoende onderzoek zou hebben verricht om de politieambtenaar te achterhalen die op 6 december 1999 zou hebben geweigerd verzoekers aangifte op te nemen. Ook het door verzoeker gegeven signalement heeft niet tot resultaat gehad dat de betrokken ambtenaar kon worden achterhaald. Nu de korpsbeheerder het op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 22 november 2000 aannemelijk acht dat de politie wel heeft geweigerd om verzoekers aangifte op te nemen en verzoekers klacht met betrekking tot het niet-opnemen van zijn aangifte op 6 december 1999 gegrond heeft verklaard, bestond er voor de politie geen aanleiding verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen om, aan de hand van foto's van politieambtenaren, de betrokken ambtenaar te achterhalen.
De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.
III. Ten aanzien van de bemiddeling
1. Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland niet heeft willen bemiddelen in het conflict met zijn bovenburen. Dit, omdat deze bovenburen volgens de politie inmiddels zouden zijn verhuisd, hetgeen volgens verzoeker niet het geval is.
2. Verzoeker heeft op 18 mei 2000 een gesprek gehad met politieambtenaar S.
S. heeft verzoeker tijdens dit gesprek toegezegd te zullen bemiddelen tussen hem en zijn buren. Verzoeker stelt dat hij sedertdien niets meer van de politie heeft vernomen. Voorts merkt verzoeker in zijn reactie naar aanleiding van het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 22 november 2000 op dat - in tegenstelling tot hetgeen in het advies van de Commissie staat vermeld - zijn buren niet zouden zijn verhuisd.
3. Uit het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 2 november 2000 blijkt dat politieambtenaar S. op 18 mei 2000 een gesprek met verzoeker heeft gehad. Tijdens dit gesprek heeft S. met verzoeker afgesproken dat S. zou bemiddelen tussen verzoeker en zijn buren. Op de vraag van de Commissie of de bemiddeling tussen verzoeker en zijn buren inmiddels had plaatsgevonden, heeft S. de Commissie bij brief van 3 oktober 2000 laten weten dat de betrokken buren inmiddels zouden zijn verhuisd en dat dus voor bemiddeling geen aanleiding meer bestond. Ook blijkt uit het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 22 november 2000, dat S. na het gesprek op 18 mei 2000 met verzoeker bovendien was gebleken dat verzoeker was aangemeld bij het meldpunt Extreme Overlast. Om die reden had S. contact opgenomen met de afdeling Vangnet van de GG en GD. Deze afdeling had verzoeker op de lijst gezet voor een huisbezoek. Een dergelijk huisbezoek gaat in samenwerking met de politie. Er dient dus, volgens de politie, te worden gewacht tot het huisbezoek zal gaan plaatsvinden.
4. Naar aanleiding van verzoekers commentaar op het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 22 november 2000, heeft de Commissie een nader onderzoek ingesteld. Uit dit nader onderzoek is gebleken dat de buren van verzoeker pas op 1 december 2000 zijn verhuisd. Voorts was de Commissie niet gebleken dat de politie verzoeker op de hoogte heeft gesteld van het feit dat, anders dan was afgesproken, geen bemiddeling met de buren zou plaatsvinden.
5. Uit de door de Nationale ombudsman bij de afdeling Bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam opgevraagde informatie is gebleken dat de bovenbuurman, de heer G. niet op het betreffende adres ingeschreven heeft gestaan en dat de bovenbuurvrouw, mevrouw W. op 1 december 2000 van het betreffende adres is uitgeschreven.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de politie wel bereid is geweest om te bemiddelen in het conflict tussen verzoeker en zijn buren. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook behoorlijk. De politie kan echter wel een verwijt worden gemaakt voor het feit dat zij verzoeker niet in kennis heeft gesteld van het feit dat zij, anders dan was afgesproken, niet tot bemiddeling zou overgaan en voor het feit dat zij niet heeft aangegeven waarom hiertoe was besloten. Te dien aanzien heeft de politie onvoldoende oog gehad voor het belang van verzoeker dat hij op de hoogte zou worden gehouden van de verdere ontwikkeling in de bemiddelingspogingen die de politie zou ondernemen in het geschil dat hij met zijn buren heeft.
Ook is het niet juist dat de politie zonder nader onderzoek ervan uit is gegaan dat verzoekers buren zouden zijn verhuisd. Indien de politie informatie zou hebben ingewonnen bij de afdeling Bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam, zou de politie zijn gebleken dat verzoekers buurvrouw, mevrouw W., op het moment dat de politie heeft besloten de bemiddeling te staken, nog steeds op hetzelfde adres stond ingeschreven, en had zij deze beslissing niet behoeven te baseren op onjuiste informatie.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
C. DE COMMISSIE VOOR DE POLITIEKLACHTEN
1. Verzoeker klaagt erover dat de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland in het schriftelijk advies aan de korpsbeheerder van 22 november 2000 ten onrechte heeft opgemerkt dat de op 28 maart 2000 door de Commissie ontvangen klacht was ingediend door de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden.
2. Vast staat dat verzoeker zich op 21 maart 2000 schriftelijk tot de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden te Amsterdam heeft gewend met een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. De Stichting Klachten & Adviesburo politieoptreden heeft daarop de Commissie voor de Politieklachten bij brief van 23 maart 2000 laten weten dat zij middels deze brief namens verzoeker een klacht indiende bij de Commissie. Ter verduidelijking heeft de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden verzoekers klacht nogmaals uiteengezet en de Commissie meegedeeld dat zij door verzoeker was gemachtigd om als belangenbehartiger op te treden.
3. Gelet op het vorenstaande is het begrijpelijk dat de Commissie voor de Politieklachten in haar advies aan de korpsbeheerder van 22 november 2000 heeft opgemerkt dat de door haar op 28 maart 2000 ontvangen klacht was ingediend door de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden te Amsterdam; de Commissie treft dan ook geen enkel verwijt.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
d. de korpsbeheerder en de commissie voor de politieklachten
1. Verzoeker klaagt er verder over dat tot het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman heeft gewend (16 februari 2001) noch de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland noch de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland heeft gereageerd op zijn brief van 22 december 2000. In zijn brief van 22 december 2000 verzocht verzoeker om een herziening van het advies van de Commissie van 22 november 2000.
2. Naar aanleiding van verzoekers brief van 22 december 2000 heeft de Commissie verzoeker op 2 januari 2001 een ontvangstbevestiging gestuurd. In deze brief gaf de Commissie aan dat de Commissie naar aanleiding van verzoekers brief van 22 december 2000 een beslissing zou nemen of en zo ja op welke wijze zij actie zou ondernemen. Zodra de Commissie een beslissing had genomen, zou verzoeker bericht ontvangen. Vervolgens heeft de Commissie op 21 maart 2001 een advies uitgebracht aan de korpsbeheerder, en heeft de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 12 april 2000 van het advies van de Commissie in kennis gesteld.
3. Het is niet juist dat de Commissie dan wel de korpsbeheerder verzoeker niet in kennis heeft gesteld van het feit dat de brief van verzoeker van 22 december 2000 aanleiding is geweest tot het instellen van een nader onderzoek. Door dit na te laten en verzoeker pas bij brief van 12 april 2001 in kennis te stellen van het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 21 maart 2001 hebben de korpsbeheerder en de Commissie voor de Politieklachten uit het oogpunt van adequate informatieverstrekking jegens verzoeker niet juist gehandeld.
Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond, behoudens ten aanzien van het niet-opnemen van verzoekers aangifte en het verzoeker niet in kennis stellen van het feit dat en waarom de politie niet (meer) in het conflict met zijn buren zou gaan bemiddelen; op die punten is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland is niet gegrond, behoudens ten aanzien van het reageren op verzoekers brief van 22 december 2001; op dit punt is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is gegrond.
Onderzoek
Op 17 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland en de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Naar deze gedragingen, waarvan de gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en (de voorzitter van) de Commissie voor de Politieklachten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de korpsbeheerder een specifieke vraag gesteld en werd informatie ingewonnen bij de Afdeling Bevolkingsregistratie van de gemeente Amsterdam.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder en de Commissie voor de Politieklachten deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker wendde zich op 21 maart 2000 schriftelijk tot de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden te Amsterdam. In zijn brief merkte hij het volgende op:
"…Hierbij wil ik een klacht indienen tegen een agent van politie van het Wijkteam Lijnbaansgracht.
Op woensdag 10 november 1999 deed ik aangifte van vernieling van mijn bezittingen, hetgeen had plaatsgevonden op zondag 7 november 1999.
Zoals uw organisatie inmiddels weet, ondervind ik al een aantal jaren overlast van de bewoners van de 3e etage.
De overlast is als volgt samen te vatten:
- stankoverlast, veroorzaakt door het houden van huisdier(en)
- geluidsoverlast, veroorzaakt door geschreeuw, gegil en het heen- en weerschuiven van meubels
- vernielingen zoals brandplekken op mijn vensterbank door het gooien van brandende sigaretten en het gooien van verf.
Op 5 december jl. heb ik telefonisch verzocht om politieassistentie, omdat ik mij door de bewoner van de 3e etage ernstig bedreigd voelde. De bewoner schopte, luidkeels schreeuwend tegen mijn deur. Ik was bang, dat hij de deur zou intrappen en mij iets zou aandoen.
Het bureau Lijnbaansgracht zou iemand langs sturen, echter er is niemand geweest. De volgende ochtend belde ik opnieuw met het wijkteam, waarop mij verzocht werd om op het bureau langs te komen.
Vervolgens wilde ik aangifte doen bij de dienstdoende agent over het gebeuren van de dag ervoor. Deze was echter niet bereid om een proces-verbaal op te maken, omdat het volgens hem absoluut geen zin zou hebben. In plaats van slachtoffer werd ik bestempeld tot dader en werd ik verantwoordelijk gehouden voor alles wat er gebeurd was. Het is niet aan de politie om op de stoel van de rechter te gaan zitten. Door deze handelwijze voel ik mij dan ook ernstig geschaad in het vertrouwen, dat ik als burger mag verwachten van de politie.
Met klem verzoek ik om uw bemiddeling in deze zaak..."
2. De Stichting Klachten & Adviesburo politieoptreden deelde de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland bij brief van 23 maart 2000 het volgende mee:
"…Hierbij dien ik een klacht in van de heer L.
Ter verduidelijking zal ik hieronder de klachtgrond nogmaals uiteenzetten.
Weigering opnemen aangifte
de heer L. (verzoeker; N.o.) heeft op 6 december 1999 aangifte proberen te doen op bureau Lijnbaansgracht van de bedreigingen van zijn buurman die de dag daarvoor hadden plaatsgevonden. Hij had al eerder tegen deze buurman een aangifte ingediend (10 november 1999).
Deze aangifte werd niet opgenomen omdat dat volgens de dienstdoende agent geen enkele zin zou hebben. De politie dient zich natuurlijk ook te onthouden van commentaar dat `het allemaal wel de schuld van de heer L. zelf zou zijn.'
Een deel van de klacht heeft ook betrekking op het feit dat - bij navraag van het Politie Klachten Bureau - er geen buurtregisseur beschikbaar zou zijn op bureau Lijnbaansgracht omdat men daar in een `overgangsfase' zou zitten. Wij denken dat bureau Lijnbaansgracht hier wederom in gebreke is gebleven.
Hierbij deel ik u volledigheidshalve mee dat klager het Politie Klachten Bureau gemachtigd heeft om in deze als belangenbehartiger op te treden en daarom verzoek ik u ons bureau een afschrift van alle correspondentie met betrekking tot deze klacht te doen toekomen..."
3.1. De korpsbeheerder liet verzoeker op 8 december 2000 schriftelijk het volgende weten:
"…Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten opgemaakt naar aanleiding van uw klacht over een politieoptreden.
Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij om mij van een oordeel te onthouden over het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het achterwege blijven van politieassistentie, de klacht gegrond te verklaren met betrekking tot de weigering uw aangifte op te nemen en de klacht voor het overige ongegrond te verklaren.
Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie..."
3.2. Het bijgevoegde advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland van 22 november 2000 luidt als volgt:
"…De klacht
Op 5 december 1999 heeft klager telefonisch om assistentie van de politie gevraagd, omdat hij zich ernstig bedreigd voelde door een buurman. Deze schopte, luidkeels schreeuwend, tegen de deur van klagers woning. Klager was bang dat de deur zou worden ingetrapt en dat de man hem iets zou aandoen. Het bureau Lijnbaansgracht zou iemand sturen, maar er is niemand gekomen.
Op 6 december 1999 wilde klager op bureau Lijnbaansgracht aangifte doen van bedreiging door zijn buurman, tegen wie hij eerder op 10 november 1999 ook al eens aangifte had gedaan. De aangifte werd niet opgenomen, omdat de dienstdoende politieagent dit zinloos vond. Hij liet weten dat klager zelf verantwoordelijk was voor het gebeurde.
Klager beklaagt zich tot slot over het feit dat de politie niet heeft bemiddeld in het conflict dat hij heeft met zijn buren.
De procedure
De klacht is namens klager ingediend door de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden en is door de Commissie op 28 maart 2000 ontvangen. Nadat de klacht was doorgestuurd naar de politie, heeft de klachtbehandelaar, brigadier en buurtregisseur S., een poging tot bemiddeling gedaan. Het bemiddelingsgesprek met klager vond plaats op 18 mei 2000. De bemiddeling is niet geslaagd. Klager heeft bij brief van 25 mei 2000, ontvangen op 29 mei 2000, de Commissie laten weten dat hij niet tevreden is en dat hij prijs stelt op formele afhandeling van zijn klacht. De Commissie heeft de rapportage van de klachtbehandelaar, met daarin het verslag van het bemiddelingsgesprek dat is opgemaakt op 18 mei 2000 door S., op 26 juni 2000 ontvangen. De Commissie heeft vervolgens bij brief van 28 juli 2000 nadere informatie ingewonnen bij klager en hem in de gelegenheid gesteld te reageren op het verslag van het bemiddelingsgesprek. Klager heeft naar aanleiding daarvan op 2 augustus 2000 telefonisch contact opgenomen met de secretaris van de Commissie en aanvullende informatie gegeven. Klager liet bovendien weten dat hij er prijs op zou stellen als de Commissie hem zou horen. Op verzoek van de secretaris van de Commissie heeft de politie nog enige aanvullende informatie gegeven die op 18 augustus 2000 werd ontvangen.
Klager is op 27 september 2000 door de Commissie gehoord. Naar aanleiding hiervan is bij brief van 2 oktober 2000 wederom aanvullende informatie bij de politie gevraagd. De Commissie heeft deze informatie op 3 oktober 2000 ontvangen.
De feiten
Uit het onderzoek door de politie is gebleken dat er in de dagrapporten geen mutaties voorkomen met betrekking tot een telefonisch verzoek van klager om assistentie op 5 december 1999 en een bezoek van klager aan bureau Lijnbaansgracht op 6 december 1999 in verband met het doen van aangifte. De politie is er bovendien niet in geslaagd om de politieambtenaar te achterhalen die geweigerd zou hebben de aangifte van klager op te nemen.
Nu er in de registratie van de politie geen enkele melding wordt gemaakt van klagers verzoek om assistentie op 5 december 1999 en er overigens geen enkel feit bekend is dat de lezing van klager zou kunnen ondersteunen, acht de Commissie zich op dit punt niet tot een oordeel in staat. Anders is dit met betrekking tot het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de weigering om aangifte op te nemen. De klacht is op dit onderdeel door de politie niet weersproken en tijdens het bemiddelingsgesprek zijn klager door de politie excuses aangeboden voor de weigering om aangifte op te nemen. Gelet daarop acht de Commissie het aannemelijk dat inderdaad is geweigerd de aangifte op te nemen.
Er zijn al gedurende enige tijd problemen tussen klager en enkele buren. Met het oog daarop is in het bemiddelingsgesprek dat brigadier S. op 18 mei 2000 met klager heeft gevoerd, afgesproken dat S. zou bemiddelen tussen klager en de buren. Op de vraag van de Commissie of deze bemiddeling inmiddels heeft plaatsgevonden, heeft S. de Commissie bij brief van 3 oktober 2000 laten weten dat de betrokken buren inmiddels zijn verhuisd en dat in zoverre voor bemiddeling geen aanleiding meer bestaat. Omdat na het gesprek van 18 mei 2000 met klager bovendien is gebleken dat klager was aangemeld bij het meldpunt Extreme Overlast, heeft S. contact opgenomen met de afdeling Vangnet van de GG en GD. Deze afdeling heeft klager op een lijst geplaatst voor een huisbezoek. Een dergelijk huisbezoek gaat in samenwerking met de politie, die ook deelneemt aan het huisbezoek zelf. Er dient nu, aldus de politie, te worden gewacht tot het huisbezoek zal gaan plaatsvinden. Klager heeft bij wederhoor door de Commissie laten weten dat hij sinds het gesprek op 18 mei 2000 niets van de politie heeft vernomen met betrekking tot de bemiddeling. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de politie klager op de hoogte heeft gesteld van het feit dat, anders dan was afgesproken, geen bemiddeling met de buren zou plaatsvinden.
De behoorlijkheid
Ingevolge artikel 163 lid 5 Wetboek van Strafvordering was de politie in casu verplicht de aangifte van klager op te nemen (zie Achtergrond, onder 1.1; N.o.). De politie heeft door dit na te laten niet behoorlijk gehandeld. De Commissie is voorts van oordeel dat het de voorkeur had verdiend als de politie klager ervan op de hoogte had gesteld dat de eerder met hem gemaakte afspraak niet zou worden nagekomen.
Anderzijds moet het ook klager duidelijk zijn geweest dat er na de verhuizing van de buren geen aanleiding meer was voor een bemiddeling zoals die eerder was afgesproken. Gelet daarop is de Commissie van oordeel dat het achterwege blijven van een bericht aan klager niet van dien aard is dat van een onbehoorlijk politieoptreden moet worden gesproken.
Het advies
De Commissie adviseert u klager mede te delen dat u niet tot een oordeel in staat bent over het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het achterwege blijven van politieassistentie, de klacht gegrond te verklaren met betrekking tot de weigering klagers aangifte op te nemen, en de klacht voor het overige ongegrond te verklaren..."
3.3. Het verslag van de hoorzitting van 27 september 2000, opgemaakt op 2 oktober 2000, luidt als volgt:
"…Klager wordt op eigen verzoek gehoord. (…)
De heer B. heet klager welkom en vraagt hem waarover hij klaagt.
Klager verklaart dat het feit waarover hij klaagt niet op zichzelf staat. Vanaf het moment dat klager op het huidige adres woont, heeft hij al problemen met de buren. De buren klaagden over hem. In 1998 heeft klager een gesprek met de GG&GD gehad over de beschuldigingen die de buren over klager hadden geuit. Klager zou de hele dag thuis zijn en lawaai maken. Klager zegt dat dit niet waar is, in die periode ging klager 3 dagen in de week naar school.
Op 5 december 1999 voelde klager zich ernstig bedreigd door de buurman. Deze buurman schopte tegen de deur van verzoekers woning. Klager belde de politie, deze kwam niet. Toen klager voor de tweede keer belde, kreeg hij dezelfde politieambtenaar aan de telefoon en deze zei tegen klager dat hij naar het bureau moest komen. Dit deed klager de volgende dag. Toen klager op 6 december 1999 aangifte op het bureau wilde doen, werd dit geweigerd. De politieambtenaar zei dat klager zelf overlast veroorzaakte, hij had de problemen met de buren aan zichzelf te wijten. Hierbij werd klager niet meegedeeld welke klachten er tegen hem waren. B. zegt dat de politie niet heeft kunnen achterhalen welke politieambtenaar de aangifte heeft geweigerd op te nemen ondanks het feit dat klager een signalement heeft gegeven. Klager zegt dat hij niet gelooft dat de politie gezocht heeft naar de politieambtenaar die hem de aangifte heeft geweigerd en dat hij de betreffende politieambtenaar zeker zal herkennen. Klager vertelt dat hij er niet op heeft gestaan dat de aangifte werd opgenomen, hij was daartoe niet in de positie. De heer B. legt uit dat klager alsnog aangifte kan doen en dat de politie verplicht is deze aangifte op te nemen tenzij zonder nader onderzoek duidelijk is dat er geen sprake is van een strafbaar feit.
Op 18 mei 2000 heeft klager naar aanleiding van zijn klacht een gesprek gehad met brigadier S. van politiebureau Lijnbaansgracht. S. zegde tijdens dat gesprek toe te zullen bemiddelen tussen klager en zijn buren. Klager heeft hierna niets meer van de politie vernomen. Hij werd voor de keuze gesteld ofwel het doen van aangifte ofwel het bemiddelen van de politie.
Klager overhandigde de Commissie een tweetal brieven die in het dossier ontbraken. Klager is toegezegd dat de brieven gekopieerd zullen worden en zullen worden toegevoegd aan het dossier. Vervolgens zullen de brieven, samen met het verslag van de hoorzitting, aan klager worden toegestuurd.
Samengevat bestaat de klacht uit de volgende onderdelen:
- weigeren om de aangifte van klager op te nemen op 6 december 1999;
- de politie heeft na de toezegging van 18 mei 2000 om te bemiddelen in het conflict tussen klager en zijn buren, niets meer van haar laten horen..."
4. Verzoeker deelde de korpsbeheerder, ter attentie van het secretariaat van de Commissie voor de Politieklachten, in zijn brief van 22 december 2000 het volgende mee:
"…Begin deze maand heb ik uw beslissing ontvangen over de klacht die ik bij uw commissie heb ingediend. Hierbij vraag ik om een herziening van de uitspraak omdat deze op onjuiste gegevens is gebaseerd.
Mijn belangrijkste klacht is dat de politie bemiddeling heeft aangeboden tussen mij en mijn bovenburen. Uit de rapportage van de Commissie blijkt dat de politie geen aanleiding meer ziet voor bemiddeling omdat de bovenburen inmiddels verhuisd zouden zijn.
Dit bestrijd ik. Ik kom mijn bovenburen nog regelmatig in het pand tegen. Ze zijn niet verhuisd en veroorzaken nog steeds overlast. Ik weet niet hoe de politie aan het gegeven is gekomen dat die mensen verhuisd zijn, feitelijk wonen ze er nog.
Daarnaast vind ik dat het verslag van de hoorzitting niet zorgvuldig is.
* De klacht is door mijzelf ingediend en niet namens mij door de Stichting Klachten & Adviesbureau politieoptreden. Ik ben nogal teleurgesteld door de ondersteuning die de Stichting geeft, ze doen eigenlijk niets voor je, je moet het allemaal zelf doen.
* In het verslag staat dat volgens de heer B. de politie niet heeft kunnen achterhalen welke ambtenaar de aangifte geweigerd heeft op te nemen. Ik heb te kennen gegeven dat ik de betreffende agent van een foto zou herkennen. Ik had verwacht dat men mij foto's zou laten zien waarop ik de agent zou kunnen aanwijzen. Dat is tot mijn spijt niet gebeurd..."
5. De Commissie voor de Politieklachten stuurde verzoeker op 2 januari 2001 een ontvangstbevestiging van zijn brief van 22 december 2000. Zodra de Commissie naar aanleiding van verzoekers brief een beslissing had genomen, zou verzoeker van de Commissie nader bericht ontvangen.
6.1. De korpsbeheerder liet verzoeker op 12 april 2001 schriftelijk het volgende weten:
"…Rond 8 december 2000 ontving u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten en mijn beslissing inzake uw klacht van 23 maart 2000. Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseerde de Commissie mij om mij van een oordeel te onthouden over het klachtonderdeel met betrekking tot het achterwege blijven van politieassistentie, de klacht gegrond te verklaren met betrekking tot de weigering de aangifte op te nemen en de klacht voor het overige ongegrond te verklaren. Destijds heb ik conform dit advies geoordeeld.
Op 2 januari 2001 ontving de Commissie een brief van u waarin u bezwaar maakte tegen het advies van de Commissie. De Commissie heeft deze brief beschouwd als een verzoek tot herziening. Op grond van nader onderzoek adviseert de Commissie mij nu om mijn oordeel te herzien voor zover het betreft de omstandigheid dat de heer S. u niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij in verband met de verhuizing van de buren afzag van bemiddeling. De Commissie adviseert mij om dit onbehoorlijk te achten en dit klachtonderdeel derhalve gegrond te verklaren.
Ik heb besloten conform dit advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het nieuwe advies van de Commissie..."
6.2. Het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 21 maart 2001 luidt als volgt:
"…De klacht
Op 5 december 1999 heeft klager telefonisch om assistentie van de politie gevraagd, omdat hij zich ernstig bedreigd voelde door een buurman. Deze schopte, luidkeels schreeuwend, tegen de deur van klagers woning. Klager was bang dat de deur zou worden ingetrapt en dat de man hem iets zou aandoen. Het bureau Lijnbaansgracht zou iemand sturen, maar er is niemand gekomen.
Op 6 december 1999 wilde klager op bureau Lijnbaansgracht aangifte doen van bedreiging door zijn buurman, tegen wie hij eerder op 10 november 1999 ook al eens aangifte had gedaan. De aangifte werd niet opgenomen, omdat de dienstdoende politieagent dit zinloos vond. Hij liet weten dat klager zelf verantwoordelijk was voor het gebeurde.
Klager beklaagt zich tot slot over het feit dat de politie niet heeft bemiddeld in het conflict dat hij heeft met zijn buren.
De procedure
De klacht is namens klager ingediend door de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden en is door de Commissie op 28 maart 2000 ontvangen. Nadat de klacht was doorgestuurd naar de politie, heeft de klachtbehandelaar, brigadier en buurtregisseur S., een poging tot bemiddeling gedaan. Het bemiddelingsgesprek met klager vond plaats op 18 mei 2000. De bemiddeling is niet geslaagd. Klager heeft bij brief van 25 mei 2000, ontvangen op 29 mei 2000, de Commissie laten weten dat hij niet tevreden is en dat hij prijs stelt op formele afhandeling van zijn klacht. De Commissie heeft de rapportage van de klachtbehandelaar, met daarin het verslag van het bemiddelingsgesprek dat is opgemaakt op 18 mei 2000 door S., op 26 juni 2000 ontvangen. De Commissie heeft vervolgens bij brief van 28 juli 2000 nadere informatie ingewonnen bij klager en hem in de gelegenheid gesteld te reageren op het verslag van het bemiddelingsgesprek. Klager heeft naar aanleiding daarvan op 2 augustus 2000 telefonisch contact opgenomen met de secretaris van de Commissie en aanvullende informatie gegeven. Klager liet bovendien weten dat hij er prijs op zou stellen als de Commissie hem zou horen. Op verzoek van de secretaris van de Commissie heeft de politie nog enige aanvullende informatie gegeven die op 18 augustus 2000 werd ontvangen.
Klager is op 27 september 2000 door de Commissie gehoord. Naar aanleiding hiervan is bij brief van 2 oktober 2000 wederom aanvullende informatie bij de politie gevraagd. De Commissie heeft deze informatie op 3 oktober 2000 ontvangen. Op 22 november 2000 is het advies vastgesteld. Op 2 januari 2001 ontving de Commissie een brief van klager waarin hij bezwaar maakt tegen het advies. De Commissie heeft deze brief in haar vergadering van 17 januari 2001 besproken. Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie met de beklaagde politieambtenaar gebeld en vervolgens op 5 maart 2001 aanvullende informatie gevraagd bij het Gemeentelijk Bevolkingsregister Amsterdam. De Commissie ontving deze informatie op 13 maart 2001. Na bestudering van de informatie was de Commissie van mening dat het advies op één punt moest worden herzien.
De feiten
Uit het onderzoek door de politie is gebleken dat er in de dagrapporten geen mutaties voorkomen met betrekking tot een telefonisch verzoek van klager om assistentie op 5 december 1999 en een bezoek van klager aan bureau Lijnbaansgracht op 6 december 1999 in verband met het doen van aangifte. De politie is er bovendien niet in geslaagd om de politieambtenaar te achterhalen die geweigerd zou hebben de aangifte van klager op te nemen.
Nu er in de registratie van de politie geen enkele melding wordt gemaakt van klagers verzoek om assistentie op 5 december 1999 en er overigens geen enkel feit bekend is dat de lezing van klager zou kunnen ondersteunen, acht de Commissie zich op dit punt niet tot een oordeel in staat. Anders is dit met betrekking tot het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de weigering om aangifte op te nemen. De klacht is op dit onderdeel door de politie niet weersproken en tijdens het bemiddelingsgesprek zijn klager door de politie excuses aangeboden voor de weigering om aangifte op te nemen. Gelet daarop acht de Commissie het aannemelijk dat inderdaad is geweigerd de aangifte op te nemen.
Er zijn al gedurende enige tijd problemen tussen klager en enkele buren. Met het oog daarop is in het bemiddelingsgesprek dat brigadier S. op 18 mei 2000 met klager heeft gevoerd, afgesproken dat S. zou bemiddelen tussen klager en de buren. Op de vraag van de Commissie of deze bemiddeling inmiddels heeft plaatsgevonden, heeft S. de Commissie bij brief van 3 oktober 2000 laten weten dat de betrokken buren inmiddels zijn verhuisd en dat in zoverre voor bemiddeling geen aanleiding meer bestaat. Uit nader onderzoek is vast komen te staan dat klagers buren pas op 1 december 2000 zijn verhuisd. Omdat na het gesprek van 18 mei 2000 met klager bovendien is gebleken dat klager was aangemeld bij het meldpunt Extreme Overlast, heeft S. contact opgenomen met de afdeling Vangnet van de GG en GD. Deze afdeling heeft klager op een lijst geplaatst voor een huisbezoek. Een dergelijk huisbezoek gaat in samenwerking met de politie, die ook deelneemt aan het huisbezoek zelf. Er dient nu, aldus de politie, te worden gewacht tot het huisbezoek zal gaan plaatsvinden. Klager heeft bij wederhoor door de Commissie laten weten dat hij sinds het gesprek op 18 mei 2000 niets van de politie heeft vernomen met betrekking tot de bemiddeling. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de politie klager op de hoogte heeft gesteld van het feit dat, anders dan was afgesproken, geen bemiddeling met de buren zou plaatsvinden.
De behoorlijkheid
Ingevolge artikel 163 lid 5 Wetboek van Strafvordering was de politie in casu verplicht de aangifte van klager op te nemen. De politie heeft door dit na te laten niet behoorlijk gehandeld. De Commissie is voorts van oordeel dat het de voorkeur had verdiend als de politie klager ervan op de hoogte had gesteld dat de eerder met hem gemaakte afspraak niet zou worden nagekomen. Brigadier S. had niet zonder nader onderzoek mogen aannemen dat de buren al waren verhuisd en dat het klager duidelijk kon zijn dat er geen aanleiding voor bemiddeling meer bestond. Ook in dit opzicht was het politieoptreden derhalve niet behoorlijk.
Het advies
De Commissie adviseert u klager mede te delen dat u niet tot een oordeel in staat bent over het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het achterwege blijven van politieassistentie, de klacht gegrond te verklaren met betrekking tot de weigering klagers aangifte op te nemen en met betrekking tot het niet op de hoogte stellen van klager van het feit dat er geen bemiddelingsgesprek zou gaan plaatsvinden (op grond van onjuiste informatie), en de klacht voor het overige ongegrond te verklaren..."
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. Feiten opgenomen brieven.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde op 4 juli 2001 de Nationale ombudsman in reactie op de klacht het volgende mee:
"…Verzoeker klaagt ten eerste over een weigering van een aangifte door de politie op 17 januari 2001. In het rapport van de heer V. van 6 juni 2001 komt naar voren dat de betrokken politieambtenaar, de heer F., klager aan de balie te woord heeft gestaan. Hij heeft de wachtcommandant, de heer E., geraadpleegd over de aangifte die klager wilde doen. Deze heeft vervolgens enige lectuur geraadpleegd en is tot de conclusie gekomen dat er van een strafbare gedraging geen sprake was.
De politie is op grond van artikel 163 lid 5 Wetboek van Strafvordering verplicht een aangifte van een strafbaar feit op te nemen, tenzij al op voorhand zonder enig verder onderzoek kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Twijfel bij politieambtenaren over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat zij gevolg geven aan hun wettelijke plicht tot het opnemen van de aangifte, indien daarom uitdrukkelijk wordt verzocht. Ik ben van mening dat nu niet zonder enig verder onderzoek kon worden vastgesteld dat er geen sprake was van een strafbaar feit, de aangifte had behoren te worden opgenomen. Ik acht de klacht op dit punt derhalve gegrond.
Ten tweede klaagt verzoeker erover dat de politie hem geen gelegenheid heeft geboden om de naam te achterhalen van de politieambtenaar bij wie hij op 6 december 1999 aangifte wilde doen. Gelet op het rapport van de heer V. acht ik dit onderdeel van de klacht ongegrond. De politie heeft voldoende onderzoek gedaan door op basis van een door klager gegeven omschrijving na te gaan wie de betrokken politieambtenaar is geweest. Helaas had dit onderzoek een negatief resultaat. Overigens heeft mijn voorganger, (…), de klacht over de weigering van de aangifte op 6 december 1999 bij brief van 8 december 2000 gegrond verklaard ondanks dat de naam van betrokken politieambtenaar niet bekend is geworden.
Het derde klachtonderdeel betreft een weigering van de politie om te bemiddelen in een conflict tussen verzoeker en zijn bovenburen. Deze klacht acht ik ongegrond. Zoals de Commissie voor de Politieklachten reeds heeft vastgesteld, heeft de politie verzoeker toegezegd dat zij zou bemiddelen in het conflict tussen verzoeker en zijn buren. Toen er sprake was van tussenkomst van de afdeling Vangnet van de GG en GD, heeft de politie de bemiddelingspoging uitgesteld, omdat medewerkers van de GG en GD een huisbezoek zouden afleggen. Toen de politie later vernam dat de buren waren verhuisd, kwam de noodzaak tot bemiddelen te vervallen. De Commissie heeft in haar herziene advies van 21 maart 2001 vastgesteld dat de politie heeft verzuimd verzoeker te melden dat de bemiddeling daardoor geen doorgang zou vinden. Deze klacht heb ik op 12 april gegrond verklaard. De laatste twee klachtonderdelen betreffen de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Ik verwijs voor haar reactie naar haar brief aan u van 30 mei 2001..."
2. Bijgevoegd was het rapport van inspecteur V. van 6 juni 2001. Dit rapport luidt als volgt:
"…Met betrekking tot het eerste punt het volgende:
Op 17 januari 2001 kwam klager aan het wijkteam Lijnbaansgracht met de mededeling dat hij aangifte wenste te doen van discriminatie.
In de hal, voor klager zijn woning, was er naar hem geroepen "Zwarte" en "Ga weg zwarte". Door de baliemedewerker, F., werd vervolgens de wachtcommandant van het wijkteam Lijnbaansgracht, de inspecteur van politie E. geconsulteerd met betrekking tot de aangifte.
Nadat E. alle relevante informatie had verkregen kwam hij tot de conclusie dat er gezien de omstandigheden, niet openbaar, van een strafbare discriminatie dan wel belediging geen sprake was. Daartoe was door hem nog enige lectuur geraadpleegd.
Het dient tevens vermeld te worden dat E. onbekend was met de voorvallen die zich op 10 november en 6 december 1999 hadden voorgedaan. Daaromtrent was niets in enig informatiesysteem gerelateerd.
De conclusie van E. werd door de baliemedewerker aan klager medegedeeld en de optie om het gehele voorval te muteren en een bemiddelingspoging vanuit de politie te ondernemen. Hier ging klager niet mee akkoord waarop hij het bureau verliet.
Van een weigering was derhalve geen sprake. Een kopie van het dagrapport zal worden bijgevoegd.
Met betrekking tot het tweede punt:
Uit een schrijven, d.d. 17 augustus 2000, bleek dat er door de inspecteur Vr. van het wijkteam Lijnbaansgracht een onderzoek was ingesteld om de betrokken collega te achterhalen die geweigerd zou hebben om de aangifte van klager op te nemen. Dit onderzoek had een negatief resultaat. Een kopie van voornoemd schrijven zal worden bijgevoegd.
Een onderzoek mijnerzijds naar de collega die door klager omschreven werd als een man met een groot postuur, rood haar en kalend had eveneens een negatief resultaat.
Met betrekking tot het derde punt:
Contact hierover gehad met de betreffende buurtregisseur de inspecteur S. Hieruit bleek dat S. op 18 mei 2000 een gesprek met klager heeft gehad waarin nogmaals werd uitgelegd dat de collega niet kon worden achterhaald. Een kopie van deze brief zal worden bijgevoegd.
Met betrekking tot een bemiddelingspoging tussen klager en zijn buren (door) S. werd dit opgehouden omdat klager was aangemeld bij het meldpunt Extreme Overlast. Uit de brief van 3 oktober 2000 bleek, dat er middels afdeling Vangnet een afspraak gemaakt zou worden voor een bezoek. Een kopie van deze brief zal worden bijgevoegd.
Een nuance op deze brief is, dat mevrouw W. drie weken na de bevalling van haar kind (2 juni 2000) is verhuisd en dat de heer G. begin december 2000 is verhuisd.
Uit een brief, d.d. 11 juni 2000 bleek, dat de mentale toestand van mevr. W. mede de aanleiding was dat zij eerder is verhuisd. Een kopie van deze brief zal worden bijgevoegd.
Daarin dient gelezen te worden dat met dhr. J. klager wordt bedoeld.
Omdat mevr. W. was verhuisd en de aanmelding van klager bij het meldpunt Extreme Overlast, zie kopie, is er door S. geen bemiddelingspoging tussen betrokken partijen geweest. Dit zou alleen plaatsvinden middels tussenkomst van afdeling Vangnet..."
3. Bijgevoegd was een kopie van het mutatierapport van 17 januari 2001, opgemaakt door de rapporteurs F., S. en V.. Deze luidt onder meer als volgt:
"Melder komt aan het buro met het verzoek aangifte op te nemen terzake discriminatie. Melder zegt al drie jaar te worden lastig gevallen door buren. Men schijnt in de hal naar hem te roepen "zwarte" en "Ga weg zwarte". Dit zou gebeuren zonder enige aanleiding.
Rapporteur heeft in mutatierapporten gekeken en kan hierover niets vinden. Wel kwam Melder in 1997 diverse malen voor als veroorzaker geluidsoverlast en dat hij bij psycholoog RIAGG liep. Er bestaat dus de mogelijkheid dat de problemen ook op ander vlak kunnen liggen.
In overleg met Ip van dienst E. achtten wij de feiten ter zake discriminatie niet aanwezig.
Hierop heeft rapporteur Melder aangeboden dat er mutatie opgemaakt zal worden en dat er dan vanuit de politie een bemiddelingspoging zal worden gedaan met de buren.
Melder ging hiermee niet akkoord en er moest volgens zijn advocaat aangifte gedaan worden van discriminatie. Tevens vond melder dat ik die aangifte moest gaan opnemen. Hierop heeft melder het buro verlaten en zou een klacht tegen rapporteur indienen.
Rapporteur heeft naam en telefoonnummer meegegeven en gezegd dat zijn advocaat contact met hem kan opnemen.
(…)
Buurtregisseur S.:
N.a.v. bovenstaande is op 19 januari 2001 contact geweest met L. van de Commissie voor Politieklachten. Hieruit kwam naar voren dat de heer L. van mening was dat de buren G. en W. niet verhuisd waren. Blijkens navraag is vast komen te staan dat zij reeds op 2 december 2000 zijn verhuisd naar X te Amsterdam. Bovenstaande zal gevoegd worden in het dossier van de heer L. De heer L. zal weer worden aangemeld bij Extreme Overlast. Mocht de heer L. klacht doen dan zal daar nu anders naar gekeken worden."
4. Bijgevoegd was verder een schrijven van politieambtenaar S. aan mevrouw A. van de Commissie voor de Politieklachten van 17 augustus 2000. Dit schrijven luidt als volgt:
"…Naar aanleiding van ons gesprek d.d. 15 augustus 2000 omtrent de heer L., doe ik u bij deze de betreffende stukken toekomen.
Het verzoek van mevrouw W. om de betrokken politieambtenaar te achterhalen, welke geweigerd zou hebben de aangifte van de heer L. op te nemen is niet gelukt. Pogingen hiertoe zijn reeds ondernomen door collega inspecteur Vr.
Uit onderzoek is mij verder gebleken dat er geen mutaties zijn van de heer L. op 5 en 6 december 1999.
Gezien de "staat van dienst" van de heer L. , het contact dat ik met hem heb gehad en mijn onderzoek naar de klacht van hem omtrent de fam. W.-G., welke door zijn toedoen nu gaan verhuizen denk ik te mogen stellen dat hij niet altijd de waarheid spreekt, wat hier dan ook de reden van moge zijn..."
5. Voorts was bijgevoegd het rapport van politieambtenaar S. van 18 mei 2000. Dit rapport luidt als volgt:
"…Naar aanleiding van de klacht (het weigeren opnemen van een aangifte) van de heer L. (…), heb ik klager op donderdag 18 mei 2000 ontboden aan het politiebureau Lijnbaansgracht te Amsterdam.
Tijdens het bemiddelend gesprek werd de heer L. bijgestaan door mevrouw Ac., van de Stichting Klachten en Adviesburo Politieoptreden, welke de belangen van de klager behartigt.
Het weigeren opnemen van de aangifte is besproken met de klager. Uitgelegd is dat de betreffende politieman niet is achterhaald, maar dat wij voor zijn optreden onze excuses aanbieden. de heer L. accepteert de excuses van de politie en stelt daarmee dat de klacht als zodanig is afgehandeld.
Voorts is de heer L. erop gewezen dat hij altijd nog aangifte kan doen van de feiten, welke staan vermeld in de door hem opgestelde klacht.
Echter, na overleg en met instemming van de klager is besloten dat hij op dit moment geen aangifte doet van de gestelde feiten. Klager kiest voor het traject dat ik als buurtregisseur bemiddelend zal gaan optreden tussen de betrokken partijen.
Hopende dat door de gemaakte afspraken het vertrouwen van de heer L. in de politie is hersteld..."
6. Bijgevoegd was tevens een brief van politieambtenaar S. aan mevrouw La. van de Commissie voor de Politieklachten van 3 oktober 2000. Deze brief luidt als volgt:
"…Nadat het gesprek met de heer L. op donderdag 18 mei 2000 had plaatsgevonden en later bekend werd dat de heer L. was aangemeld als veroorzaker van overlast bij het meldpunt Extreme Overlast, is contact opgenomen met de afdeling Vangnet van de GG&GD. Deze afdeling heeft de heer L. op een lijst geplaatst voor een af te leggen huisbezoek. Deze huisbezoeken gaan in samenwerking met de politie, die ook daadwerkelijk meegaat. Vooralsnog wachtende.
Inmiddels zijn de betrokkenen, W. en G., mede door toedoen van de heer L. reeds verhuisd. Er zal dus geen middeling tussen beide partijen kunnen plaatsvinden..."
7. Verder was bijgevoegd een brief van de heer G. aan de politie van 11 juni 2000. Deze brief luidt als volgt:
"…Dit schrijven is n.a.v. een vervelende situatie tussen mijn vriendin W. (…) en de beneden buurman de heer L. .
Naar ik begrepen heb heeft meneer een tijd geleden een klacht ingediend bij u. Deze zou gaan over teveel stank en geluidsoverlast. Hierover is contact geweest tussen de woningbouwvereniging en mijn vriendin. Het bleek dat deze meneer bij u reeds bekend stond als psychisch ziek en dat u hierover mevrouw W. al benaderd had in het verleden. Uiteindelijk is de heer L. nu naar het politiebureau geweest met dezelfde klacht waarmee hij bij de woningbouwvereniging kwam. Wijkagent S. (…) is zelfs naar mevr. W. toegekomen om eens poolshoogte te nemen, omdat hij toch vond dat er iets niet klopte.
Nu is de situatie zo, dat ze net met een keizersnede bevallen is van een dochtertje. Ze is nu net 3 dagen geleden ontslagen uit het ziekenhuis en ze heeft een lange herstellingsperiode voor de boeg. Hierbij is veel rust nodig en ook de kraamtijd moet natuurlijk met veel blijheid en plezier verlopen.
Ik schrijf nu dus deze brief mede namens haar, omdat ik niet wil dat zij hier verder mee geconfronteerd wordt. Want ze is nu niet mobiel genoeg om haar eigen dochter te kunnen verzorgen. Vandaar dat ik nu bij haar ben en de situatie nu overgenomen heb.
Terug naar waar we waren. Door de heer L. is er veel onnodige stress geweest tijdens de zwangerschap van mijn vriendin. Hij gromt en schold en staat hiervoor zelfs achter zijn voordeur te wachten. Ik zou hem `zwarte' genoemd hebben. Kortom hij laat duidelijk weten dat hij niets van ons moet hebben en dit op zeer vreemde manieren. In het verleden is hij zelfs achter mijn vriendin aangekomen waardoor ze hulp bij een andere buurjongen moest zoeken. Dit is dus tijdens de zwangerschap helemaal niet goed geweest en nu al helemaal niet met die kleine. Ze durft nu niet meer alleen de deur uit omdat ze bang is hem tegen te komen in het trappenhuis. Dit kan zo niet langer want ze moet straks kunnen genieten van en met haar dochtertje. Er moet iets gedaan worden, om een rustige omgeving te kunnen maken voor haar en de kleine..."
D. standpunt commissie voor de politieklachten
De Commissie voor de Politieklachten liet de Nationale ombudsman in reactie op de klacht van verzoeker bij brief van 30 mei 2001 het volgende weten:
"…De Commissie zal reageren op de laatste twee klachtonderdelen die betrekking hebben op de klachtbehandeling door de Commissie. Op de andere klachtonderdelen gaat de Commissie niet in; zij heeft voor zover van belang haar visie gegeven in het herziene advies dat zij op 21 maart 2001 aan de Korpsbeheerder van het regiokorps Amsterdam-Amstelland heeft uitgebracht.
Ad l
De Commissie ontving de klacht van de heer L. op 28 maart 2000. De klacht was ingediend bij brief van 23 maart 2000 van de Stichting Klachten en Adviesburo politieoptreden. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de Commissie feitelijk ongegrond.
ad 2
De brief van de heer L. van 22 december 2000 ontving de Commissie op 2 januari 2001. De ontvangst van deze brief is aan de heer L. per brief van gelijke datum bevestigd. Klager is daarbij medegedeeld dat hij op de hoogte zou worden gesteld zodra de Commissie een beslissing zou hebben genomen. De brief van 22 december 2000 is door de Commissie opgevat als een verzoek tot herziening van haar advies van 22 november 2000. De Commissie heeft het herzieningsverzoek besproken in haar vergadering van 17 januari 2001. Naar aanleiding van hetgeen op genoemde vergadering was besproken, heeft de ambtelijk secretaris van de Commissie op 19 januari 2001 telefonisch contact opgenomen met de beklaagde politieambtenaar. Vervolgens heeft de Commissie op 5 maart 2001 aanvullende informatie opgevraagd bij het Gemeentelijk Bevolkingsregister Amsterdam. De gevraagde informatie ontving de Commissie op 13 maart 2001. Op grond van genoemde informatie was de Commissie van mening dat het advies van 22 november 2000 op één punt moest worden herzien. Klager is op 12 april 2001 door de Burgemeester op de hoogte gesteld van herziening van zijn beslissing. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de Commissie feitelijk ongegrond..."
E. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde de Nationale ombudsman in zijn reactie van 21 juli 2001 mee dat de betrokken politieambtenaar op 17 januari 2001 had geweigerd om zijn aangifte op te nemen, ondanks het feit dat verzoeker hem had gezegd dat er een video opname was van hetgeen er door de dader tegen hem was gezegd. Ook waren de bovenburen, in tegenstelling tot hetgeen door de politie werd gesteld, volgens verzoeker niet verhuisd.
F. Nadere reactie korpsbeheerder
1. Daarnaar gevraagde deelde korpsbeheerder de Nationale ombudsman bij brief van 12 september 2001 het volgende mee:
"…Ik verwijs voor het antwoord op uw vraag: `Kunt u mij de tegenstrijdigheid verklaren in de stellingen van verzoeker over de verhuizing van de betreffende buren?', naar het rapport van inspecteur S. van 5 september 2001. Volgens informatie van 5 september 2001 van woningstichting K. woont de heer G. vanaf 15 december 2000 niet meer op het betreffende adres. Ik kan niet verklaren waarom de stelling van verzoeker blijft dat de bovenburen niet verhuisd zijn..."
2. Het bijgevoegde rapport van politieambtenaar S. van 5 september 2001 luidt als volgt:
"…Blijkens informatie bij de woningstichting K. d.d. 5 september 2001, is de officiële verhuisdatum van W. en G.; 15 december 2000. Echter, alleen de heer G. heeft tot deze datum op adres Y te Amsterdam gewoond.
Op 2 juni 2000 is mevrouw W. bevallen van een dochtertje. Haar toestand was op dat moment labiel, mede door de situatie omtrent de heer L. . Gezien de omstandigheden kon zij niet meer naar Y terug. Dit werd ondersteund door haar behandelend arts en verscheidene psychiaters van de Crisisdienst.
Vanaf twee weken na de bevalling is W. nooit meer teruggeweest op het adres Y. Zij is met haar dochtertje opgevangen bij familie en bij verschillende opvanghuizen.
Naar aanleiding van bovenstaande en toentertijd tot mij gekomen informatie van het Meldpunt Extreme Overlast over het verleden van de heer L. , was een bemiddelingsgesprek tussen klager en betrokken partij, mijns inziens, niet meer aan de orde.
Mevr. W. was gezien haar situatie niet aanspreekbaar/traceerbaar, waardoor er geen juiste `partijvorming' kon plaatsvinden.
Wel zou met de heer L. contact worden opgenomen, via de instantie Vangnet & Advies. Bij het gesprek wat zou gaan plaatsvinden zou ook ik betrokken worden. De afspraak dient door Vangnet & Advies gemaakt te worden, hetgeen tot op heden nog niet is geschied..."
G. nadere reactie verzoeker
Verzoeker merkte in zijn nadere schriftelijke reactie aan de Nationale ombudsman van 8 oktober 2001 op dat Mevrouw W. niet zou zijn verhuisd, en dat hij nog steeds geluidsoverlast van haar ondervond.
h. informatie bevolkingsregister
Uit de door de Nationale ombudsman bij de afdeling Bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam ingewonnen informatie blijkt dat de heer G. niet op het adres Y te Amsterdam ingeschreven heeft gestaan alsmede dat mevrouw W. per 1 december 2000 op het adres Y te Amsterdam is uitgeschreven.
I. Nadere reactie verzoeker
Verzoeker deelde de Nationale ombudsman in reactie op het verslag van bevindingen bij brief mee dat hij nooit naar de voordeur van zijn bovenburen was gegaan alsmede dat de betreffende bovenburen nog steeds boven hem zouden wonen.
Achtergrond
1. Wetboek van Strafvordering
1.1. Artikel 163, vijfde lid:
"Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de opsporingsambtenaren (…) verplicht."
1.2. Artikel 12, eerste lid:
"Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen..."
2. Opnemen aangifte
2.1. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.
Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.
2.2. Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.
2.3. Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.