2006/269

Rapport

Op een zaterdagavond in januari werd de geparkeerde auto van verzoeker aangereden door een opvallende Amerikaanse “slee”, die vervolgens doorreed. Omdat verzoekers vrouw in de geparkeerde auto zat, wist zij het kenteken van deze auto te noteren. Twee politieambtenaren van het politiekorps Midden en West Brabant kwamen ter plaatse de schade opnemen. Zij stelden enkele lakschilfers veilig en noteerden het kenteken. Zij stelden meteen vast dat één karakter van dit kenteken niet kon kloppen. Verzoeker hoorde nadien gedurende lange tijd niets meer van de politie.

Verzoeker klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat de politie had nagelaten (adequaat) onderzoek in te stellen naar de dader van de aanrijding en voorts dat zij niet adequaat was omgegaan met de door hem verstrekte infor­matie.

De Nationale ombudsman stelde vast dat de politie op de avond van de melding adequaat was opgetreden. De zaak was echter vervolgens gedurende vijf weken blijven liggen. Met het oog op de Aanwijzing voor de opsporing was de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie het onderzoek niet voldoende voortvarend had uitgevoerd. Volgens deze Aanwijzing kan een zaak, waarbij zodanige informatie voorhanden is dat de ver­dachte met weinig inspanning kan worden gevonden, niet terzijde worden gelegd. Gebleken was dat de politie in dit geval de beschikking had over een dergelijke informatie. Zo achtte de Nationale ombudsman het aannemelijk dat het met de beschikbare karakters van het kenteken in combinatie met het door de getuige beschreven opvallende voertuig mogelijk was, om met weinig inspanning de vermoedelijke dader te achterhalen. De Nationale ombudsman wees er op dat de Aanwijzing de bekendheid met een kenteken expliciet als voorbeeld noemt van informatie op grond waarvan een zaak niet tijdelijk terzijde mag worden gelegd.

De politie voerde tijdens het onderzoek nog aan dat het hen aan capaciteit had ontbroken om de zaak op te pakken. De Nationale ombudsman gaf hierop te kennen dat hij er begrip voor had dat een individuele ambtenaar zich gesteld kan zien voor een situatie waarin het hem aan capaciteit ontbreekt om onderzoek te verrichten, maar dat dit argument, gelet op de Aanwijzing voor de opsporing, niet kon worden aangevoerd om de gewenste (minimale) prestatie achterwege te laten. De politie dient er voor te zorgen dat de individuele ambtenaren voldoende ruimte wordt geboden teneinde gedegen en voortvarend opsporingsonderzoek te kunnen verrichten.

Al met al was de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving had gehandeld, door het onderzoek naar de dader van het straf­bare feit, ondanks het feit dat zij het uiteindelijk op adequate wijze heeft opgepakt, met onvoldoende voortvarendheid uit te voeren. De gedraging was niet behoorlijk.

Ander klachtonderdeel:

- de vooringenomenheid van de klachtbehandelaar.

Instantie: Regiopolitie Midden- en West Brabant

Klacht:

Wijze van optreden naar aanleiding van verzoekers melding van schade aan zijn auto als gevolg van een aanrijding: nagelaten (adequaat) onderzoek in te stellen naar de dader van de schade, niet adequaat omgegaan met de door verzoeker verstrekte informatie over de vermoedelijke dader.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Midden - en West Brabant

Klacht:

Bij behandeling klacht niet te woord gestaan door onpartijdige klachtbehandelaar.

Oordeel:

Niet gegrond