2000/095

Rapport

Op 10 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift ingediend door H. Inc. te Gameren, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem haar verzoek om nader uitstel voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 1998 heeft afgewezen.

Achtergrond

Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb. 301)

Artikel 9, eerste en tweede lid:

"1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.

2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. Hij kan aan de verlenging voorwaarden verbinden, onder meer dat vóór een door hem te bepalen datum op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze gegevens voor het opleggen van een voorlopige aanslag worden verstrekt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem verzocht op de klacht te reageren.

Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de Belastingdienst gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 30 mei 1999 verzocht verzoekster de Belastingdienst/Ondernemingen

Gorinchem (hierna: de Belastingdienst) om uitstel tot 1 november 1999 voor het doen van aangifte vennootschapsbelasting 1998. Verzoekster diende haar aangifte aanvankelijk in te dienen vóór 1 juni 1999.

Dit verzoek werd door de Belastingdienst gehonoreerd.

2. Bij brief van 31 oktober 1999 verzocht verzoekster nader uitstel voor het indienen van de betreffende aangifte tot 1 februari 2000. Daarbij werd door verzoekster aangegeven:

"...In het kader van mijn dienstbetrekking met (...) verricht ik werkzaamheden voor (...). Deze vereniging ontwikkelt, in samenwerking met de directie Particulieren van de belastingdienst een CD-Rom die het aangifteschijfje van de belastingdienst voorziet van uitgebreide helpteksten. Deze werkzaamheden vergen enorm veel tijd. Mede gezien de krapte van de arbeidsmarkt, waardoor diverse vacatures zeer moeilijk zijn te vervullen, ben ik genoodzaakt dit werk geheel alleen te verrichten. Ik zie daarnaast geen kans om bovengenoemde aangifte voor 1 februari 2000 in te leveren..."

3. De Belastingdienst liet verzoekster hierop bij brief van 3 november 1999 weten:

"...Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 31 oktober j.l., inzake uitstel inlevering aangifte vennootschapsbelasting 1998, deel ik u mee dat ik uw verzoek afwijs, de termijn om uitstel aan te vragen is ruimschoots overschreden, tevens is er geen sprake van overmacht..."

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering opgenomen onder klacht en naar de onder A. FEITEN opgenomen brief van verzoekster van 31 oktober 1999. In het verzoekschrift werd door verzoekster voorts nog het volgende aangegeven:

"...Op 31 oktober verzocht ik om verder uitstel. Voor de redenen daarvan verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het uitstelverzoek. Dat uitstel werd geweigerd omdat de termijn voor dit verzoek "ruimschoots" zou zijn verstreken en verder omdat er geen sprake zou zijn van overmacht. In een daaropvolgend telefoongesprek met de heer (...) werd op zeer botte wijze onder mijn aandacht gebracht, dat er inderdaad geen sprake was van overmacht, maar dat het een kwestie was van prioriteiten stellen. Als overmacht werd alleen beschouwd ziekenhuisopname en dergelijke voorvallen. Mijn opmerkingen, dat het gaat om een vennootschap, die al jaren verlies maakt en dat in 1998 ook weer zou doen, en dat mijn werkzaamheden van algemeen belang zijn, mochten niet baten. Er werd nog snerend aan toegevoegd, dat ik gewoon de aangifte moest indienen. Op mijn opmerking, dat ik niet van plan was om hem niet in te dienen, maar slechts problemen had met de termijn, werd wederom gereageerd met een herhaling van het standpunt dat het ging om prioriteiten.

Mijn klacht richt zich tegen het weigeren van het verlenen van uitstel. Van overmacht is naar mijn mening niet alleen sprake bij lichamelijke onmogelijkheid om de aangifte in te dienen, maar ook indien de werkzaamheden, die het tijdig indienen daarvan verhinderen, van een zodanig belang zijn dat een afweging (verlieslichaam, dus geen inkomstenderving voor de overheid, versus werkzaamheden van algemeen belang in samenwerking met dezelfde belastingdienst die het uitstel weigert) zou moeten leiden tot een toekenning van het uitstel..."

C. Standpunt Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem

In reactie op de klacht deelde de Belastingdienst onder meer het volgende mee:

"1. De criteria voor het verlenen van nader uitstel zoals deze op de eenheid vastgelegd zijn:

a. Overlijden of ernstig en/of langdurige ziekte van degene op wiens naam het aangifte-biljet staat of van diens gemachtigde en men heeft constateerbare moeite gedaan om desondanks aan zijn verplichtingen te voldoen.

b. Er moeten ambtelijke fouten worden hersteld.

Meer algemeen er moet sprake zijn van overmacht, een van buiten komende door belastingplichtige niet te beïnvloeden oorzaak, welke het indienen van de aangifte verhindert. Daarbij het moment van de overmacht en de termijn van het uitstel in overweging nemend.

Dit zijn geen landelijke criteria.

2. In de afwijzing is naast het ontbreken van overmacht gewezen op het verstreken zijn van de termijn. Deze opmerking moet gezien worden als een overweging ten overvloede en vloeit voort uit het feit, dat de gegeven termijn afliep op 1 november 1999 en het verzoek om nader uitstel is ingediend gedagtekend 31 oktober 1999. Bepalend voor de afwijzing is het ontbreken van overmacht.

3. Voor het begrip overmacht verwijs ik naar punt 1. Aangezien het hier lokaal beleid betreft, kan ik geen uitspraak doen over de uitleg van dit begrip door andere eenheden."

De Belastingdienst deelde telefonisch nog mee dat er geen sprake is van een landelijk uitstelbeleid.

D. Reactie BElastingdienst/ondernemingen gorinchem

In reactie op het verslag van bevindingen liet de Belastingdienst het volgende weten:

"…Onder "A. Feiten" zegt belastingplichtige, dat zij in samenwerking met de Directie Particulieren van de Belastingdienst een CD-rom ontwikkelt.

Blijkens informatie van de genoemde directie bestaat de samenwerking hierin, dat de Vereniging X., waarvoor (verzoekster; N.o.) werkzaam is, vooraf inzage krijgt in de aangiftediskette van de belastingdienst. Vervolgens ontwikkelt de vereniging een CD-rom met hulpteksten. Dit laatste is een volstrekt eigen initiatief, waarbij de belastingdienst op geen enkele wijze is betrokken en waarvoor zij ook geen verantwoordelijkheid neemt. In het telefoongesprek van 31 oktober 1999 deelde (verzoekster; N.o.) naar aanleiding van het afwijzende standpunt met betrekking tot haar verzoek om nader uitstel mede, dat zij zich dan wel zou wenden tot de genoemde directie. Hiermee de suggestie wekkend, dat er aan die kant ook een belang zou zijn, hetgeen dus uitdrukkelijk niet het geval is. Ik acht de voorstelling van zaken door belastingplichtige dan ook niet correct.

Onder "B. Standpunt verzoekster" stelt belastingplichtige, dat haar op "zeer botte wijze" het ontbreken van overmacht onder de aandacht zou zijn gebracht. Ik wil dit krachtig weerspreken. Belastingplichtige is correct en zakelijk te woord gestaan. Het feit, dat ook in het gesprek met een leidinggevende zij niet kreeg hetgeen waarom zij vroeg kan niet leiden tot de door haar gegeven kwalificatie. Hetzelfde geldt met betrekking tot het woord "snerend".

Daarnaast geeft verzoekster aan, dat er naar haar mening een afweging zou moeten plaatsvinden van de noodzaak van het indienen van de aangifte werkzaamheden, die in het algemeen belang zijn en prioriteit verdienen. Naar mijn mening is in casu geen sprake van algemeen belang. Belastingplichtige ontwikkelt een CD-rom die behulpzaam kan zijn bij het invullen van de aangifte. Zij doet dit voor leden van de vereniging en naar ik aanneem ook voor derden, al of niet tegen betaling. Dit laatste is mij niet bekend. Ik ben van mening dat deze situatie niet anders is dan bij vergelijkbare organisaties die een CD-rom t.b.v. de aangiftehulp vervaardigen zoals de E. diskette CD-rom, K. CD-rom e.d. Ook krapte op de arbeidsmarkt waar vele ondernemingen mee te maken hebben kan er op zichzelf niet toe leiden dat ondernemingen in brede zin hun aangifteplicht niet behoeven na te komen. Juist verzoekster zou, na een aan haar verleend uitstel, moeten weten dat tijdige nakoming van de fiscale aangifteplicht een uitermate belangrijk onderdeel uitmaakt van de fiscale verplichtingen…"

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem haar geen nader uitstel heeft verleend voor het doen van aangifte vennootschapsbelasting 1998. Verzoekster had de Belastingdienst bij brief van 31 oktober 1999 verzocht om haar, in aansluiting op het eerder tot 1 november 1999 verleende uitstel, nader uitstel te verlenen tot 1 februari 2000. De Belastingdienst wees dit verzoek af. Daarbij gaf de Belastingdienst aan dat de termijn om uitstel te verlenen ruimschoots was overschreden en dat geen sprake was van overmacht.

2. De termijn waarbinnen aanslagbelastingen, waaronder de vennootschapsbelasting, moeten worden voldaan is geregeld in artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Voor deze belastingen moet de aangifte worden gedaan binnen een door de inspecteur te stellen termijn, die niet korter mag zijn dan een maand gerekend vanaf het uitnodigen tot het doen van aangifte. De inspecteur is bevoegd de door hem gestelde termijn te verlengen (zie achtergrond).

3. De Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem heeft voor deze eenheid criteria vastgelegd voor het verlenen van nader uitstel. Nader uitstel kan worden verleend indien sprake is van (a) overlijden of ernstig en/of langdurige ziekte van degene op wiens naam het aangiftebiljet staat of van diens gemachtigde, waarbij men constateerbare moeite moet hebben gedaan om desondanks aan zijn verplichtingen te voldoen, of (b) ambtelijke fouten die moeten worden hersteld. Meer algemeen moet er volgens de Belastingdienst sprake zijn van overmacht, een van buiten komende door belastingplichtige niet te beïnvloeden oorzaak, die het indienen van de aangifte verhindert.

4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst het begrip overmacht te beperkt invult. Verzoekster meent dat ook van overmacht gesproken moet worden, indien sprake is van werkzaamheden die het tijdig indienen van de aangifte verhinderen, en die werkzaamheden van een zodanig belang zijn, dat een afweging zou moeten leiden tot een toekenning van het nadere uitstel. Verzoekster meent dat in haar geval bij de afweging betrokken had moeten worden, dat zij een verliesgevende onderneming is, waardoor geen inkomstenderving voor de overheid optreedt, en dat de werkzaamheden waar zij op doelt van algemeen belang zijn en in samenwerking met de Directie Particulieren van de Belastingdienst worden uitgevoerd.

5. Voorop staat dat de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem bevoegd was beleid op te stellen met betrekking tot het verlenen van nader uitstel voor het doen van aangifte. Het door deze belastingeenheid op dit punt gevoerde beleid is niet onredelijk te achten. De Belastingdienst behoefde in de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen aanleiding te zien van het gevoerde beleid af te wijken en kon in redelijkheid beslissen het verzoek om nader uitstel af te wijzen. Indien verzoekster tengevolge van in het kader van een dienstbetrekking uitgevoerde werkzaamheden van algemeen belang - wat van dit laatste ook zij - geen tijd had om de betreffende aangifte vennootschapsbelasting tijdig in te dienen, had verzoekster (externe) hulp kunnen inschakelen teneinde voor tijdige indiening binnen de termijn van het reeds verleende uitstel zorg te (doen) dragen.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is niet gegrond.

Instantie: Belastingdienst/Ondernemingen Gorinchem

Klacht:

Wijst verzoek om nader uitstel voor indienen van aangifte vennootschapsbelasting 1998 af.

Oordeel:

Niet gegrond