Achtergrond
Artikel 7:10 Awb luidt, voor zover van belang, als volgt:"1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 (een adviescommissie; N.o.) is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het COA verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan het COA een specifieke vraag gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.Noch verzoeker noch het COA gaf binnen de gestelde termijn een reactie. BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Bij brief van 15 oktober 1997 berichtte het COA verzoeker, afkomstig uit Irak en in het bezit van een A-status, dat hem v r 28 oktober 1997 huisvesting zou worden aangeboden in Amsterdam en dat vanaf die datum de opvang in het Asielzoekerscentrum in principe zou eindigen. In deze brief ging het COA ervan uit dat verzoeker in het bezit was van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.2. Op 27 november 1997 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met een bezwaarschrift tegen de be indiging van zijn opvang in het Asielzoekerscentrum, en tegen het feit dat het COA ervan uit was gegaan dat hij in het bezit was van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, terwijl hij feitelijk de vluchtelingenstatus had. De Nationale ombudsman zond dit bezwaarschrift bij brief van 8 december 1997 door aan het COA.3. Bij brief van 19 januari 1998 wendde verzoeker zich opnieuw tot de Nationale ombudsman, nu met de hierv r geformuleerde klacht.4. Op 23 januari 1998 nam een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman contact op met het COA om te informeren naar de stand van zaken. Een medewerker van het COA deelde mee dat het n en ander zou worden uitgezocht, en dat daarna zou worden teruggebeld.5. Omdat de Nationale ombudsman op 10 februari 1998 nog niets van het COA had vernomen, nam een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman nogmaals telefonisch contact op met het COA. Een medewerkster van het COA stelde onder meer dat zij niet kon aangeven (ook niet bij benadering) wanneer op het bezwaarschrift zou worden beslist. Deze reactie gaf de Nationale ombudsman aanleiding om de klacht op de gebruikelijke wijze in onderzoek te nemen.6. Bij beschikking van 18 juni 1998, waarvan de Nationale ombudsman een afschrift ontving, verklaarde het COA verzoekers bezwaarschrift van 27 november 1997 ongegrond.
B. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder
Klacht
.. Het standpunt van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers1. Het COA reageerde bij brief van 11 juni 1998 als volgt op de klacht:"Het COA acht de klacht van verzoeker gegrond. Het bezwaarschrift is niet binnen de wettelijke termijn behandeld. De oorzaak hiervan is gelegen in een interne aangelegenheid. De actie die het COA heeft genomen bestaat uit het zo spoedig mogelijk toezenden van de beschikking op het bezwaarschrift aan verzoeker. De beschikking op het bezwaarschrift zal op of omstreeks 15 juni 1998 worden verzonden."2. Daarnaar gevraagd door een medewerker van Bureau Nationale ombudsman deelde een medewerkster van het COA op 15 juni 1998 mee dat de interne aangelegenheid, vermeld in de brief van 11 juni 1998, het vertrek betrof van een medewerker, die was belast met de behandeling van bezwaarschriften als ingediend door verzoeker.Beoordeling
1. Termijnen in het bestuursprocesrecht zijn voor de belanghebbende doorgaans fatale termijnen. Uit een oogpunt van een op dit punt na te streven gelijkheid tussen overheid en burger, en van de geloofwaardigheid van de overheid, behoren bestuursorganen zich evenzeer strikt gebonden te achten aan wettelijke voorschriften inzake voor hen geldende termijnen. Dat geldt temeer wanneer de desbetreffende wettelijke voorschriften (enige) ruimte bieden voor het verlengen van de duur van de besluitvorming. In dit geval betreft het artikel 7:10 van de Awb, zieAchtergrond
.2. Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling door het COA van zijn bezwaarschrift van 27 november 1997, dat de Nationale ombudsman op 8 december 1997 aan dit orgaan had doorgezonden. Vanaf dat moment ging, ingevolge artikel 13 van de Wet Nationale ombudsman, de wettelijke beslistermijn in. Uiteindelijk is op 18 juni 1998 op het bezwaarschrift beslist.3. In deze zaak is niet gebleken dat tijdig mededeling is gedaan van verdaging. Voorts is niet gebleken dat verzoeker heeft ingestemd met een verder uitstel. Er was geen sprake van een adviescommissie.4. De totale behandelingsduur van verzoekers bezwaarschrift bedraagt ruim 27 weken. Hiermee heeft het COA de wettelijke beslistermijn uit de Awb van 6 weken ver overschreden. Het COA heeft meegedeeld dat het verzoekers klacht gegrond acht, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn is behandeld. Als reden voor de opgelopen vertraging gaf het COA op dat de medewerker, belast met behandeling van bezwaarschriften als ingediend door verzoeker, de organisatie had verlaten. Dit kan de lange behandelingsduur wel verklaren, maar niet rechtvaardigen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.