Een vrouw werd ervan verdacht dat ze had bijgedragen aan het wegsluizen van de opbrengst van helpdeskfraude. Van haar bankrekening waren namelijk duizenden euro's gepind die kort tevoren waren gestort en afkomstig bleken van fraude. De officier van justitie besloot om haar niet te vervolgen. Maar uit de toelichting bij die sepotbeslissing (de sepotcode) bleek dat hij haar wel schuldig vond aan een misdrijf. De vrouw vond juist dat zij slachtoffer was van oplichting. Ze vertelde dat ze haar pinpas was kwijtgeraakt en dat ze pas laat had ontdekt dat daarmee heel veel geld was opgenomen. Ze vroeg de officier om een sepotcode die voor haar gunstiger was, namelijk "onvoldoende bewijs" of "onterecht verdacht". Toen het Openbaar Ministerie (OM) weigerde, diende ze een klacht in bij de Nationale ombudsman.
Bij dit soort klachten beoordeelt de ombudsman of het OM in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de sepotcode aan te passen. Daarbij is belangrijk wat de burger die verdachte was heeft aangevoerd en hoe het OM daarop heeft gereageerd. In deze zaak keek de ombudsman bovendien naar wat de onafhankelijke geschillencommissie voor financiële dienstverlening (Kifid) over deze zaak heeft opgemerkt. Die vond het onaannemelijk dat de vrouw op geen enkele wijze betrokken was bij het gebruik van haar bankrekening voor het opvangen van het geld dat afkomstig was van fraude. De ombudsman concludeerde dat de motivering van het OM weliswaar summier was, maar vond ook dat een verdere aanvulling in dit geval onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben. Het zou niet leiden tot de conclusie dat het OM de code niet mocht handhaven.