Politie handelt niet juist bij binnentreden woning

Brief

De politierechter heeft aan een man een boete van 750 euro, te vervangen door vijftien dagen gevangenisstraf, opgelegd. De man heeft de boete niet betaald. Op een ochtend lag de man te slapen toen er ineens een politieambtenaar naast zijn bed stond. De politieambtenaar was via het balkon van de buurvrouw naar het balkon van de man geklommen om vervolgens via zijn balkondeur zijn woning binnen te gaan.

Omdat de man de openstaande boete niet kon betalen, heeft de politieambtenaar hem meegenomen naar het politiebureau. Daar is hij ook door een politieambtenaar van de afdeling Zeden verhoord vanwege een lopend strafonderzoek.

De man diende een klacht in bij de politie over het binnentreden. Hij vindt dat er andere, minder ingrijpende manieren waren om de boete te innen. De man heeft naar eigen zeggen nooit eerder bericht gekregen dat hij een openstaande boete had en deze moest betalen.

De politie vond de klacht van de man ongegrond. Volgens de politie mocht de politieambtenaar de woning binnentreden, omdat er niet werd gereageerd op aanbellen en kloppen op de deur. De politieambtenaar had de machtiging tot binnentreden bij zich en heeft dat ook aan de man verteld. Omdat de man eerder twee uitnodigingen voor verhoor heeft ontvangen in de zedenzaak, kon hij volgens de politie weten dat hij verhoord kon worden voor dit strafbaar feit. De politie volgt de man niet in zijn stelling dat hij er niet op is gewezen dat hij een advocaat kon raadplegen. Hij heeft twee keer een uitnodigingsbrief gehad voor het verhoor waarbij een folder zat waarin werd gewezen op de rechten van een verdachte. Ook vindt de politie het aannemelijk dat de man bij aanvang van het verhoor is gevraagd of hij een advocaat wilde consulteren. De man antwoordde daarop 'zwijgrecht'. Daarom is er geen advocaat in kennis gesteld.

Omdat de man het niet eens was met de reactie van de politie, diende hij een klacht in bij de Nationale ombudsman.

Wat vindt de Nationale ombudsman?

De Nationale ombudsman vindt de klacht deels gegrond en deels ongegrond.

De wijze van binnentreden

De ombudsman vindt dat de politie op een minder ingrijpende wijze had kunnen binnentreden. Door via het huis en het balkon van de buren te gaan, zijn ook de buren betrokken geraakt bij de situatie. Hierdoor is de verstandhouding tussen de man en zijn buurvrouw verslechterd en heeft het binnentreden voor de man geleid tot een onevenredig nadeel. De politie had er ook voor kunnen kiezen op een andere manier binnen te treden, zonder de buren hierbij te betrekken. De ombudsman vindt dat de politie met deze wijze van binnentreden het behoorlijkheidsvereiste van evenredigheid heeft geschonden. Dit klachtonderdeel vindt de ombudsman daarom gegrond.

De machtiging tot binnentreden

De ombudsman heeft niet kunnen vaststellen of er een machtiging tot binnentreden aanwezig was en door de politieambtenaren aan de man is getoond. In het politiedossier is de machtiging niet terug te vinden. Ook is er geen proces-verbaal opgemaakt van het binnentreden. De man zegt dat hij geen machtiging gezien heeft. De politie geeft aan de machtiging tot binnentreden en het proces-verbaal van het binnentreden niet (meer) te hebben. De feiten en omstandigheden rondom het binnentreden kunnen daarom niet worden gereconstrueerd. Het handelen van de politie is daardoor niet toetsbaar en controleerbaar. De ombudsman vindt dat de politie daarom onbehoorlijk heeft gehandeld.

Het verhoor

De ombudsman vindt dat de politie op dit punt onbehoorlijk heeft gehandeld. In de ontbiedingsbrief die aan de man is gestuurd staat namelijk dat hij op maandag 14 maart 2022 om 10:00 uur op het politiebureau moest verschijnen voor het verhoor. Maar op die dag is de politie al om 8:00 uur naar zijn huis toegegaan en binnengetreden. De machtiging is afgegeven voor het moment dat de man niet zou verschijnen na de tweede ontbieding. Omdat de politie al vóór het tijdstip waarop de man ontboden werd zijn huis binnen is getreden, heeft hij niet de mogelijkheid gehad zich te melden op het tijdstip dat in de ontbiedingsbrief is genoemd.

Daarnaast vindt de ombudsman het onbehoorlijk dat de man is meegenomen naar het politiebureau in verband met de openstaande geldboete en vervolgens op het bureau is verhoord in verband met het zedendelict. De man is hierover niet geïnformeerd, terwijl voor de politie op dat moment al duidelijk was dat hij ook zou worden verhoord over het zedendelict. De ombudsman vindt dat de politie de man hierover had kunnen en moeten informeren. Daarmee vindt de ombudsman dat de politie in strijd handelde met het vereiste van transparantie.

Recht op een advocaat

De ombudsman stelt vast dat er in de ontbiedingsbrieven voor het verhoor die aan de man zijn gestuurd, gewezen wordt op zijn rechten als verdachte, waaronder zijn recht op rechtsbijstand. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt ook dat de man aangaf de folder te hebben begrepen. Daarnaast blijkt ook uit dit proces-verbaal dat hij bij aanvang van het verhoor gewezen is op zijn recht op rechtsbijstand. De ombudsman vindt dat daarmee voldoende vast is komen te staan dat de man door de politie gewezen is op zijn recht op rechtsbijstand. De klacht hierover vindt de ombudsman daarom ongegrond.

Termijn klachtbehandeling

De man heeft zijn klachten op 27 maart 2022 bij de politie ingediend. De politie rondde de klachtbehandeling af op 25 november 2022. De politie heeft hiermee de voorgeschreven behandelingstermijn van veertien weken overschreden. Deze klacht vindt de ombudsman gegrond.