Politie trekt terecht lering uit klacht

Brief

Een man klaagt erover dat een politieagent zijn telefoon gebruikte op het moment hij met de politieauto op de trambaan stond. De man sprak de politieagent hierop aan. De agent zat op dat moment in de auto met een collega. De politieagent vroeg daarna het legitimatiebewijs van de man. De man weigerde aan dit verzoek te voldoen. De man vond het niet terecht dat de politieagent om zijn legitimatiebewijs vroeg en dat de politieagent belde in de auto. De man diende hierover een klacht in.

Bellen in een stilstaande auto is niet verboden. Een burger mag met zijn auto niet op de trambaan stilstaan. De politie heeft voor het gebruik van de trambaan een vrijstelling. Het gebruik van deze vrijstelling dient noodzakelijk te zijn. Uit de informatie blijkt volgens de ombudsman niet dat het stoppen op de trambaan om te telefoneren noodzakelijk was. De politieagent vroeg zich later ook af of het opzoeken van een parkeerplaats niet beter was geweest. Een verder oordeel van de ombudsman vinden wij niet nodig. Omdat de politieman zelf heeft aangegeven in de toekomst anders te zullen reageren. En het stoppen geen gevaar of last voor de man of andere weggebruikers opleverde.

Daarnaast is de ombudsman van oordeel dat de politieagent het identiteitsbewijs van de man mocht vragen. Uit de informatie blijkt namelijk dat de man boos was en naar de agenten schreeuwde. Ook had de man aangegeven een klacht in te dienen. De ombudsman sluit zich aan bij de conclusie van de agent dat de agent beter eerst het gesprek had kunnen aangaan, voordat hij het legitimatiebewijs van de man vroeg.

Wel zag de Nationale ombudsman een verbeterpunt voor de klachtbehandeling door de politie. De politie had de klacht wel moeten behandelen.