Over verzoekers kinderen uit zijn eerdere huwelijk is in 2008 een ondertoezichtstelling uitgesproken. BJZ Eindhoven is belast met de uitvoering daarvan. Omdat verzoeker niet tevreden was over het optreden van de gezinsvoogd, diende hij daarover een aantal klachten in. De klachtencommissie van BJZ oordeelde onder andere dat het plan van aanpak niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Verzoeker en zijn tweede echtgenote klaagden er bij de No over dat deze uitspraak niet heeft geleid tot aanpassing van het plan van aanpak. Verder voelden zij zich door BJZ niet serieus genomen, buiten spel gezet en vonden zij dat BJZ met twee maten mat.
De No oordeelde dat BJZ na de uitspraak van de klachtencommissie daadkrachtig had moeten handelen om het wantrouwen bij verzoekers weg te nemen. Nu de klachtencommissie had geoordeeld dat het plan van aanpak niet zorgvuldig tot stand was gekomen, had BJZ er voor moeten zorgen dat dit plan geen enkele rol meer zou kunnen spelen. Ook had zij over de nieuwe plannen van aanpak met verzoekers in gesprek moeten gaan. Uit dat nieuwe plan had in elk geval duidelijk moeten worden welke doelen, door wie wanneer bereikt hadden moeten worden. Door dit na te laten is in strijd gehandeld met het redelijkheidvereiste.
Ook is in strijd gehandeld met het vereiste van professionaliteit doordat de gezinsvoogd zich niet buiten het conflict heeft gehouden en de situatie met verzoeker heeft laten escaleren.
BJZ werd aanbevolen ervoor te zorgen dat aan het oude plan van aanpak geen betekenis meer kon worden gehecht alsmede te bekijken of de plannen van aanpak wel voldoende duidelijk zijn en geen verbetering behoeven.