Een stel gaat tijdens de avondklok (corona) borrelen bij vrienden. De man laat de hond van de vrienden uit en gaat wildplassen. Twee boa's spreken hem aan en vragen om zijn identiteitsbewijs. Omdat hij dat niet bij zich heeft en niet meewerkt aan een gesprek, roepen de boa's de politie erbij. De man werkt ook niet mee als de politie erbij komt. Hij wordt aangehouden, krijgt handboeien om en moet daarna een nacht in de cel blijven. Bij de aanhouding gedragen het stel en hun vrienden zich op een vervelende manier tegen de boa's en de politieagent. Op een gegeven moment geeft de politieagent de vrouw een klap op haar been met de wapenstok.
Omdat het stel vindt dat de boa's en de politie dit anders hadden moeten oplossen, dienen ze een klacht in bij de politie. Zij vinden ook dat het anders is gelopen dan de politie en de boa's hebben opgeschreven. De politie vond de klacht ongegrond. Daarna klaagde het stel bij de ombudsman.
De ombudsman gaat bij het beoordelen van de klacht uit van het verhaal van de politieagent en de boa's. Hij komt tot de conclusie dat de boa's en de politie hebben opgetreden toen het niet anders kon. Zij hebben er terecht voor gekozen om de man aan te houden. En de ombudsman vindt dat de politieagent er in dit geval voor mocht kiezen om de wapenstok tegen de vrouw te gebruiken.
Het viel de ombudsman tijdens het onderzoek op dat de politie en de gemeente (die over de boa's gaat) de klachten apart van elkaar behandelden. Het was beter geweest als zij dit samen hadden opgepakt.