Het Openbaar Ministerie (OM) had in twee gevallen informatie over verzoeker aan derden verstrekt. Het eerste geval betrof een brief van het OM aan een burger (hierna: X). In deze brief reageerde het OM op een brief van X en verstrekte het OM informatie over verzoeker aan X. Het tweede geval waarin informatie over verzoeker was verstrekt, betrof informatieverstrekking door het OM aan een psychiater.
Verzoeker klaagde erover dat het OM informatie over hem had verstrekt aan derden.
De Nationale ombudsman concludeerde dat het OM met de informatieverstrekking aan X niet onnodig had ingegrepen in het leven van verzoeker en er niet in strijd met het evenredigheidsvereiste was gehandeld. Hierbij was voor de Nationale ombudsman van belang dat de verstrekte informatie vooral procedureel van aard was en geen gevoelige gegevens over verzoeker bevatte. Ook was de aan X verstrekte informatie summier en kwam de informatie inhoudelijk overeen met al openbare informatie.
Nu de minister van Veiligheid en Justitie desgevraagd niet had aangegeven op basis van welke wettelijke grondslag de informatie aan de psychiater was verstrekt, beoordeelde de Nationale ombudsman de grondslag die het OM in correspondentie aan de advocaat van verzoeker had genoemd. Deze grondslag kon naar het oordeel van de Nationale ombudsman echter niet worden ingeroepen voor de informatieverstrekking aan de psychiater. De Nationale ombudsman concludeerde dat het OM en de minister onvoldoende hadden gemotiveerd waarom de informatieverstrekking volgens hen was toegestaan en op welke wettelijke bepaling(en) de verstrekking was gebaseerd. Deze wijze van omgaan met (zeer) privacygevoelige informatie getuigde naar het oordeel van de Nationale ombudsman van onvoldoende respect voor het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het vereiste dat grondrechten dienen te worden gerespecteerd, was dan ook geschonden.