Verzoeker woont in Zweden. Hij heeft bij een Nederlandse dealer een auto gekocht die uit België is geïmporteerd. Om de auto in Zweden te kunnen krijgen vraagt hij een zogenoemd transitokentekenbewijs aan bij de RDW. Bij afgifte van het transitokentekenbewijs houdt de RDW het oorspronkelijke Belgische kentekenbewijs van de auto in. Daarbij baseert zij zich op Europese regelgeving. Als verzoeker de auto vervolgens in Zweden wil laten registreren, laat de Zweedse instantie hem eind april 2016 weten dat zij het oorspronkelijke Belgische kentekenbewijs nodig heeft om de auto te registreren. Verzoeker kan zonder die registratie zijn auto niet gebruiken.
Vanaf eind april 2016 zoekt hij daarom herhaaldelijk telefonisch en via de mail contact met de RDW. Keer op keer krijgt hij van de RDW te horen dat zij het Belgische kentekenbewijs niet zal afgeven. Wel stuurt de RDW hem op 13 mei 2016 via de mail een Engelstalige brief, opdat hij die aan de Zweedse instantie kan tonen. In die brief staat dat onder meer wat het transitokentekenbewijs is, dat het voldoet aan de eisen van Europese regelgeving en dat het kan worden gebruikt om het voertuig in het buitenland te registreren.
Verzoeker - woonachtig in Zweden - klaagt over de handelwijze van de RDW naar aanleiding van zijn herhaalde verzoek om het oorspronkelijke, Belgische kentekenbewijs van zijn auto af te geven
De ombudsman constateert dat verzoeker feitelijk klem zat tussen de registrerende instanties in twee Europese landen. Voor de oplossing van zijn probleem was hij afhankelijk van die beide Europese ketenpartners. Toen hij zich met zijn probleem tot de RDW wendde, mocht van de RDW daarom een actieve en oplossingsgerichte houding worden verwacht. De ombudsman overweegt dat de RDW naar aanleiding van verzoekers telefoontjes meteen contact met de Zweedse instantie had moeten opnemen. In dat contact had het probleem van verzoeker centraal moeten staan en de mogelijkheid van een (gezamenlijke) oplossing. En niet, zoals nu is gebeurd, de uitleg van het transitokentekenbewijs en het eigen handelen. Daarnaast had de RDW moeten kiezen voor een zo snel en direct mogelijke vorm van contact (telefonisch in plaats van schriftelijk). Door na verzoekers melding niet direct contact op te nemen met de Zweedse instantie om na te gaan of (samen) een oplossing kon worden bereikt voor het probleem, heeft de RDW niet gehandeld in overeenstemming met het vereiste van samenwerking. De klacht is gegrond.
Met instemming heeft de ombudsman kennisgenomen van het feit dat de RDW verzoeker uit coulance een vergoeding heeft verstrekt. Ook heeft de ombudsman met instemming kennisgenomen van de diverse maatregelen die de RDW heeft getroffen naar aanleiding van deze zaak, waardoor een situatie als deze in de toekomst zoveel mogelijk kan worden voorkomen.