Verzoeker reed op 1 april 2013 's avonds van zijn werk naar huis. Omdat hij zich niet goed voelde, is hij naar een parkeerplaats gereden om te rusten. Volgens verzoeker werd op enig moment zijn bijrijdersportier opengetrokken en zei een in uniform geklede politieambtenaar dat hij daar niet mocht staan en dat hij door moest rijden. Aan het begin van de parkeerplaats stond een verbodsbord. Verzoeker wilde een klacht indienen over de manier waarop hij was aangesproken. Hij belde 0900-8844, maar werd verwezen naar de website. Thuis kwam verzoeker erachter dat hij een doosje miste dat naast hem op of voor de bijrijdersstoel had gelegen. Volgens verzoeker moet dit gebeurd zijn bij het optrekken van het bijrijdersportier door de politieambtenaar.
De klacht van verzoeker over de manier van aanspreken en het kwijtraken van het doosje werd door de politiechef ongegrond verklaard. De ombudsman oordeelde dat de politiechef niet tot deze conclusie had kunnen komen, maar zich had moeten onthouden van een oordeel. De feiten konden niet worden vastgesteld en het verhaal van verzoeker was niet meer of minder aannemelijk dan dat van de politie. Er was gehandeld in strijd met het vereiste van goede motivering.
Verzoeker klaagde er ook over dat de politiechef de toezegging niet was nagekomen om de reiskosten te vergoeden die verzoeker in het kader van de klachtbehandeling had gemaakt. Pas na tussenkomst van de ombudsman is de politiechef overgegaan tot het vergoeden van de reiskosten van verzoeker. De ombudsman oordeelde dat de politiechef gehandeld had in strijd met het vereiste van voortvarendheid.