In januari 2012 zijn politieambtenaren van de eenheid Midden-Nederland verzoekers woning en bedrijfsruimte binnen getreden in verband met het vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Verzoeker en zijn echtgenote waren op dat moment niet thuis.
Noch in de bedrijfsruimte, noch in de woning werd een hennepkwekerij aangetroffen.
Verzoeker klaagt erover dat de politie zonder redelijke verdenking zijn woning en aangrenzend bedrijfspand is binnengetreden.
De politie heeft het vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij gebaseerd op twee anonieme meldingen. Voorts waren er de eigen waarnemingen van de politie, waarbij zij nachtelijke activiteiten in de bedrijfsruimte hebben geconstateerd. Ook had de politie geblindeerde dan wel dicht geverfde ramen aangetroffen. Ten slotte had verzoekers echtgenote geweigerd om de politie op 16 en 30 november 2011 in haar woning toe te laten, terwijl verzoeker dan wel zijn echtgenote zelf de hulp van de politie had ingeroepen.
De Nationale ombudsman overwoog dat deze aanwijzingen op zichzelf gezien niets hoeven te betekenen. Deze aanwijzingen en de anonieme meldingen tezamen vormen echter volgens vaste jurisprudentie van de strafrechter voldoende grond voor een redelijk vermoeden dat er in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij was. Het afgeven van een machtiging tot binnentreden was naar het oordeel van de Nationale ombudsman dan ook niet onjuist.
Het huisrecht is voldoende gerespecteerd.
Door na te laten zelf toestemming aan verzoeker te vragen voor uitzending van beelden die van het binnentreden zijn gemaakt, dan wel door na te laten te checken of het mediabedrijf die toestemming heeft gevraagd, heeft de politie het recht op bescherming van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer onvoldoende gerespecteerd.