Verzoekster heeft al een aantal jaren een kinderdagverblijf in één van de dorpskernen van de gemeente Leudal. In haar dorp wonen circa 4000 inwoners. Zoals in meer plattelandsgemeenten het geval is worden de gevolgen van de vergrijzing zichtbaar. Begin 2009 ontstond de mogelijkheid om een peuterspeelzaal over te nemen. Verzoekster en haar partner namen contact op met de gemeente, die eigenaar is van de basisschool waar de peuterspeelzaal ruimte huurde. De gemeente wilde bij voorkeur met één partner voor alle speelzalen in de gemeente samenwerken en ook was de ruimte niet geschikt als kinderdagverblijf. Als alternatief bood de gemeente het nabij de school gelegen gemeenschapshuis ter overname aan. In augustus 2010 is de koopovereenkomst gesloten en nam verzoekster het pand in gebruik.
Na een aanbestedingsprocedure in 2009 gunde de gemeente het peuterspeelzaalwerk aan een stichting. De leegstaande ruimte in de basisschool is per augustus 2011 aan deze stichting verhuurd, die daarna in die ruimte begon met de buitenschoolse opvang.
Verzoekster klaagt erover dat de wethouder die met hen heeft onderhandeld zich niet houdt aan zijn toezegging dat er in de naaste omgeving geen andere kinderopvang zou komen. De (inmiddels voormalig) wethouder verklaarde dat hij gezegd dat het hem niet logisch leek dat er twee gelijksoortige voorzieningen in elkaars nabijheid zouden komen en dat dit ook niet de intentie van het gemeentebestuur was. Een garantie was echter niet gegeven. Het college van burgemeester en wethouders stelde dat exclusiviteit niet is gegeven en ook niet kon worden geboden, omdat een ondernemer zich in principe vrij kan vestigen.
De Nationale ombudsman overwoog onder meer, dat indien twee partijen met elkaar om tafel gaan om overeenstemming te bereiken, van beiden mag worden verwacht dat zij over en weer opening van zaken geven, zodat beiden op basis van voldoende en juiste informatie een beslissing kunnen nemen. Een partij moet in goed vertrouwen kunnen afgaan op de hem verstrekte informatie, maar van hem mag worden gevraagd dat hij ook zelf onderzoek doet. Hoever de informatie- en de onderzoeksplicht reiken hangt af van de omstandigheden.
In dit geval heeft de betrokken wethouder al aangegeven dat een directe concurrent niet voorzien en niet gewenst was. Het college was al vanaf 2009 op de hoogte van verzoeksters bedoelingen. Verzoekster kon weten dat de stichting actief was in het peuterspeelzaalwerk, maar haar kinderdagverblijf is gericht op een ruimere groep van kinderen. De betrokken wethouder had haar echter tijdens de besprekingen moeten informeren over de mogelijkheid van een vrije vestiging van een concurrent in haar omgeving. Door deze mogelijkheid niet te benoemen voordat de koopovereenkomst is gesloten is het college tegenover verzoekster tekort geschoten.
De klacht over het college van burgemeester en wethouders van Leudal is gegrond, wegens strijd met het vereiste van transparantie.