Een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) van de afdeling Handhaving Openbare Ruimte van stadsdeel Zuidoost te Amsterdam (gemeente Amsterdam) trof een vuilniszak aan die door de echtgenoot van verzoekster was achtergelaten naast een ondergrondse vuilcontainer. In de vuilniszak vond de BOA gegevens waarop de naam van de echtgenoot van verzoekster stond vermeld. Daarop schreef de BOA op naam van de echtgenoot van verzoekster een bekeuring uit. Vervolgens stuurde de BOA een oproepingskaart naar de echtgenoot van verzoekster met het verzoek om contact op te nemen met de BOA. Verzoekster belde naar het nummer dat op de oproepingskaart stond vermeld en kreeg een van de op de oproepingskaart vermelde BOA's aan de telefoon. Deze BOA vroeg aan verzoekster wie zij was en wat haar naam was. Verzoekster antwoordde daarop dat ze de echtgenote was van P. (wiens naam op de oproepingskaart stond vermeld). Een dag later lag er wederom een oproepingskaart in de brievenbus van verzoekster. Deze kaart was aan verzoekster geadresseerd. Verzoekster nam dezelfde dag nog contact op met de BOA en kreeg te horen dat ze een proces-verbaal kreeg omdat ze de dag ervoor een valse identiteit zou hebben opgegeven.
Verzoekster klaagde erover dat de BOA niet op een zorgvuldige manier had gehandeld bij het vaststellen van haar identiteit.
Doordat de BOA enerzijds geen acht had geslagen op verzoeksters opmerking dat zij belde omdat haar echtgenoot was verhinderd en anderzijds de GBA-uitdraai van de heer P. niet zorgvuldiger had bestudeerd, was de Nationale ombudsman samen met de gemeentelijke ombudsman van Amsterdam van oordeel dat de BOA hadgehandeld in strijd met het vereiste van goede voorbereiding.
De tweede klacht betrof de snelheid waarmee het Stadsdeel Zuid Oost de klacht van verzoekster had behandeld. Deze klacht werd gegrond verklaard wegens schending van het vereiste van voortvarendheid.
