Verzoeker liep samen met zijn vriend om vier uur in de ochtend op straat op weg naar huis. De vriend van verzoeker droeg daarbij een balk op zijn schouder die hij op de markt had gevonden, verzoeker liep naast hem. Zij waren niet onder de invloed van alcohol en liepen rustig op straat.
Verzoeker klaagt erover dat de politie hem heeft aangehouden en over de wijze waarop dat is gebeurd. Verzoeker klaagt er met name over dat de politie met veel machtsvertoon is opgetreden, hem heeft geboeid en hem de reden van zijn aanhouding niet heeft meegedeeld.
Toen verzoeker en zijn vriend werden aangehouden waren er drie politie eenheden ter plaatse. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat verzoeker dit heeft ervaren als machtsvertoon maar is zich ervan bewust dat dit het geval was door een samenloop van omstandigheden, niet op basis van de aard van de ontvangen melding van cameratoezicht dat er twee mannen op straat liepen met een balk.
Wel is de Nationale ombudsman van oordeel dat hetgeen daarna is gebeurd te benoemen is als disproportioneel handelen door de politie. Onduidelijk is waarom verzoeker, die naast zijn vriend liep met de balk op zijn schouder, werd aangehouden en geboeid werd overgebracht naar het politiebureau. Er was geen sprake van een veiligheidsrisico voor de betrokken ambtenaren. Verzoeker heeft zich niet verzet bij zijn aanhouding. Het boeien van verzoeker is in dit geval niet gerechtvaardigd.
De onderzochte gedraging over de aanhouding en de wijze waarop dat is gebeurd is niet behoorlijk wegens in strijd met het evenredigheidsvereiste.
Wat betreft de klacht over het niet noemen van de reden van aanhouding onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
De Nationale ombudsman geeft de korpsbeheerder in overweging ervoor zorg te dragen dat binnen zijn korps bekendheid wordt gegeven aan de limitatief in artikel 22 van de Ambtsinstructie opgenomen voorwaarden voor het boeien van verdachten.