Op tweede kerstdag in 2005 kraakten verzoekers een monumentaal pand in Haarlem. De politie besloot het pand te ontruimen na het verkrijgen van informatie van de eigenaar van het pand, de toezichthouder en enkele omwonenden. Echter, verzoekers weigerden op bevel van de politie het pand te verlaten en verzetten zich (hevig) tegen hun aanhouding en de ontruiming van het pand. De politie paste daarom geweld toe en gebruikte pepperspray. Uiteindelijk lukte het de politie om verzoekers mee te nemen naar het politiebureau. Verzoekers klaagden over dit geweldgebruik, waaronder het gebruik van pepperspray, het meenemen naar het politiebureau en de ontruiming.
De Nationale ombudsman verklaarde verzoekers klacht gegrond wegens schending van het vereiste dat grondrechten worden gerespecteerd, in dit geval het huisrecht, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op persoonlijke vrijheid. Immers, op 9 oktober 2009 oordeelde de Hoge Raad dat een wettelijke bevoegdheid voor strafrechtelijke ontruiming van kraakpanden ontbrak. Ook bleek uit jurisprudentie dat de politie evenmin mocht ontruimen vóórdat de rechter daarover vooraf een uitspraak had kunnen doen.
Echter, indien werd uitgegaan van de (achteraf onjuiste) veronderstelling dat de ontruiming rechtmatig was, waren er in dit geval voldoende redenen om geweld toe te passen, het pand te ontruimen en verzoekers mee te nemen naar het politiebureau. Na het inwinnen van informatie bij de eigenaar van het gekraakte pand, de toezichthouder en de omwonenden was het voor de politie duidelijk dat het pand vóór de kraak korter dan twaalf maanden leegstond. Dit leverde een verdenking op van overtreding van artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht. Verzoekers hadden zich vervolgens (hevig) verzet tegen hun aanhouding en de ontruiming van het pand. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman was er dan ook sprake van een verdenking van strafbare feiten, zoals het belemmeren van een ambtshandeling (artikel 184, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafrecht) en wederspannigheid (artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht) op grond waarvan verzoekers konden worden aangehouden. Voorts achtte de Nationale ombudsman het gebruik van pepperspray door politieambtenaar Y. ook in deze fictieve situatie niet geoorloofd. Politieambtenaar Y. spoot namelijk in strijd met de Ambtsinstructie pepperspray van slechts twintig centimeter afstand in het gezicht van Z., terwijl meerdere politieambtenaren Z. vasthielden.
Ten slotte schond de politie het vereiste van bijzondere zorg door na het gebruik van pepperspray geen nazorg te verlenen.