2011/194: Verdachten klagen dat politie vraagt naar inhoud gesprek met advocaat

Rapport

Een vrouw en een jongeman zijn in 2009 onafhankelijk van elkaar als verdachte van een strafbaar feit aangehouden door de politie. Toen zij door de politie naar aanleiding van die verdenkingen zijn verhoord zijn aan hun ook vragen over hun contact met hun advocaat gesteld. Aan de jongeman is toen gevraagd hoe het bezoek van de advocaat is ervaren. Na het antwoord daarop heeft de politie hem vervolgens gevraagd of er afspraken zijn gemaakt met de advocaat. Aan de vrouw is naar aanleiding van een gesprek dat zij met haar advocaat gehad had gevraagd hoe dat gesprek verlopen is. Later is haar, wederom naar aanleiding van een gesprek dat zij met haar advocaat gehad had, gevraagd welk advies de advocaat haar heeft gegeven.

Verzoekers, de vrouw, de jongeman en hun advocaat, klagen erover dat ambtenaren van het politiekorps Drenthe door het stellen van deze vragen inbreuk hebben gemaakt op de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen hen in hun rol als verdachten en advocaat.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat politieambtenaren niet naar de inhoud van gesprekken van een advocaat met zijn of haar cliënten mogen vragen. Vragen zoals in de verhoren waarvan in deze zaak sprake is of vragen met een soortgelijke strekking mogen nooit aan verdachten worden gesteld. Ongeacht de intentie van de politieambtenaren bij het stellen van de vragen, kan het stellen van dergelijke vragen ertoe leiden dat ongewild informatie wordt prijsgegeven die het recht op verdediging van een verdachte aantast. Aantasting van het recht op verdediging impliceert schending van het beginsel van fair play.

De Nationale ombudsman verklaarde de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

inbreuk gemaakt op de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen verzoekers, een vrouw en een jongeman in hun rol als verdachten en hun advocaat

Oordeel:

Gegrond