Verzoeker werd door de rechter veroordeeld tot een ontnemingmaatregel van € 4.848,52. Verzoeker had tot het moment waarop tegen hem vervangende hechtenis werd gevorderd, in totaal € 200 aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) betaald. In het kader van het uitvoeren van de ontnemingmaatregel werd verzoeker door de politie op zijn werk aangehouden. Verzoeker zat vervolgens acht dagen vast. Nadat het openstaande bedrag alsnog was betaald, werd verzoeker vrijgelaten.
Verzoeker klaagde erover dat het CJIB bij het executeren van de ontnemingmaatregel onzorgvuldig te werk was gegaan door niet na te gaan of verzoeker de laatste aanmaning had ontvangen.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat verzoeker ruimschoots de tijd had gehad en in staat moest zijn geweest om een relatief laag ontnemingbedrag, aan het CJIB te betalen. Hoewel de Nationale ombudsman zich kon voorstellen dat het CJIB zorgvuldiger zou hebben gehandeld door de allerlaatste waarschuwing per aangetekend schrijven aan verzoeker kenbaar te maken, was hij echter van oordeel dat verzoeker had kunnen weten dat de vervangende hechtenis al geruime tijd boven zijn hoofd hing. In enkele brieven die in de jaren daarvoor door het CJIB aan verzoeker waren gestuurd, werd verzoeker namelijk uitdrukkelijk op die mogelijkheid gewezen.
Door geen gebruik te maken van de aangeboden redelijke betalingsregelingen en het openstaande ontnemingsbedrag niet op tijd te betalen, aanvaardde verzoeker de reële kans dat hij op enig moment van zijn vrijheid zou kunnen worden beroofd. Toen dat moment aanbrak, wist verzoeker binnen korte tijd te regelen dat het gehele openstaande bedrag alsnog werd betaald. De Nationale ombudsman was van oordeel dat het CJIB niet had gehandeld in strijd met het evenredigheidsvereiste.
