Verzoeker is in januari 2002 als mede-eigenaar in het bedrijf van zijn echtgenote gaan werken. Hij ontving toen ook een WW-uitkering.
In het kader van een bestandsvergelijking met de Belastingdienst nam in januari 2007 een inspecteur van het UWV telefonisch contact met verzoeker op. Hij kondigde aan dat er een onderzoek zou plaatsvinden naar zijn werkzaamheden als zelfstandige gedurende de periode dat hij een WW-uitkering ontving. Er was geconstateerd dat de uren die verzoeker had opgeven aan de Belastingdienst (in het kader van de zelfstandigenaftrek) niet overeenkwamen met de uren die hij had opgegeven aan het UWV. In dezelfde maand bezocht de inspecteur verzoeker thuis om over de uren te praten die verzoeker had gemaakt als zelfstandige.
Verzoeker klaagt over de wijze van verhoren door de betrokken inspecteur.
In het kader van het onderzoek naar de klacht van verzoeker heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waarbij zowel verzoeker als de inspecteur aanwezig was. Uit de hoorzitting bleek dat er tijdens de twee contactmomenten (telefoongesprek en huisbezoek) dingen zijn voorgevallen waar verzoeker (en zijn echtgenote die aanwezig was tijdens het huisbezoek) moeite mee had. De Nationale ombudsman heeft per contactmoment zijn oordeel uitgesproken.
.Verzoeker stelde dat het telefoongesprek heel wat spanning met zich mee had gebracht doordat de inspecteur woorden had gebruikt als 'er zijn nogal wat zaken aan het licht gekomen' en omdat hij hun niet duidelijk had gemaakt wat ze stond te wachten. De inspecteur kon zich niet voorstellen en herinneren dat hij de desbetreffende woorden had gebruikt. Ook gaf hij aan dat hij betrokkenen altijd duidelijk uitlegt waarom hij contact opnam. De Nationale ombudsman overwoog dat de lezingen van verzoeker en de inspecteur op dit punt niet met elkaar overeenkwamen. Hij onthield zich van een oordeel.
De Nationale ombudsman was verder van mening dat de inspecteur niet tegengeworpen kon worden dat hij zich als fraude-inspecteur voorstelde, nu zijn functie toen nu eenmaal zo heette.
Tijdens het huisbezoek in januari was verzoeker op een gegeven moment onwel geworden. Nadat verzoeker in een ander kamer was gaan liggen, werd het gesprek voortgezet met verzoekers echtgenote. De echtgenote gaf aan dat zij heel erg was schrokken van het onwel worden van verzoeker en dat diens toestand gedurende het gesprek door haar hoofd spookte.
De Nationale ombudsman was van mening dat de inspecteur in die situatie zelf de afweging had moeten maken om het gesprek niet voort te zetten. Hij had moeten indenken dat verzoeker en zijn echtgenote in die situatie geen weloverwogen beslissing konden nemen.
De Nationale ombudsman constateerde dat de inspecteur hiermee in strijd had gehandeld met het vereiste van professionaliteit.