Verzoeker, die een gedeeltelijke WAO-uitkering ontving, bezocht in april en mei 2006 tweemaal het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV.
Hij klaagde vervolgens over de wijze waarop de verzekeringsarts hem tijdens deze spreekuurcontacten bejegende. Verzoeker klaagde er in het bijzonder over dat de verzekeringsarts enkele malen bijzonder heftige reacties had vertoond, hem regelmatig de mond snoerde en zich dwingend opstelde.
Uit de notities die de verzekeringsarts van het eerste gesprek met verzoeker maakte kon de Nationale ombudsman afleiden dat de arts het aanvankelijk moeilijk vond contact met verzoeker te leggen. Blijkbaar werd dit vooral veroorzaakt doordat de arts van mening was dat verzoeker de vragen die hij hem stelde niet juist beantwoordde. Daarom liet de verzekeringsarts verzoeker op een zeker moment weten het spreekuurcontact te zullen beëindigen. Na tussenkomst van verzoekers broer beantwoordde verzoeker alsnog de vragen en werd het consult voortgezet, zo had de arts aangegeven.
De arts herkende zich echter niet in de door verzoeker gegeven beschrijving van de wijze waarop hij zich tijdens beide gesprekken zou hebben gedragen, zo bleek uit zijn verklaring. Zijn visie op de wijze waarop beide spreekuurcontacten waren verlopen week hiermee sterk af van verzoekers beleving en van hetgeen verzoekers broer en partner, die bij respectievelijk het eerste en het tweede gesprek aanwezig waren, hadden aangegeven. Wel kon de Nationale ombudsman vaststellen dat de lezingen van partijen in grote lijnen overeenkwamen waar het de moeizame start van het eerste gesprek betreft.
Met name op grond van de verklaring die verzoekers broer over het eerste spreekuurcontact had gegeven achtte de Nationale ombudsman het aannemelijk dat - in ieder geval - het eerste spreekuurcontact, zeker aan het begin, niet goed was verlopen. Ook stelde hij vast dat beide spreekuurcontacten door verzoeker als bijzonder onaangenaam en spanningsvol waren ervaren. Dit wierp dan ook de vraag op of de arts, mede gezien zijn constatering dat verzoeker een angstige indruk maakte en weinig zelfvertrouwen had, voldoende had gedaan om verzoeker op zijn gemak te stellen en het gesprek in goede banen te leiden. Van een verzekeringsarts mag in dit opzicht immers een actieve rol worden verwacht.
Alles overziend kwam de Nationale ombudsman tot de conclusie dat de verzekeringsarts in dit opzicht was tekortgeschoten jegens verzoeker.
In zoverre had hij gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.