Verzoeker startte in 2005 met behoud van zijn WW-uitkering een eigen bedrijf.
In het kader van een bestandsvergelijking met de Belastingdienst kondigde in juni 2008 een inspecteur per brief aan dat er een onderzoek zou plaatsvinden naar zijn werkzaamheden als zelfstandige gedurende de periode dat hij een WW-uitkering ontving.
Na deze aankondiging waren er drie contactmomenten (op kantoor, telefonisch en huisbezoek) tussen de inspecteur en verzoeker.
Verzoeker klaagt erover dat de betrokken (fraude)inspecteur hem onheus heeft bejegend.
In het kader van het onderzoek naar de klacht van verzoeker heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waarbij zowel verzoeker als de inspecteur aanwezig wars. Uit de hoorzitting bleek dat er tijdens de verschillende contactmomenten dingen zijn voorgevallen waardoor verzoeker zich onheus bejegend voelde.
De Nationale ombudsman constateerde dat de lezingen van verzoeker en de inspecteur niet met elkaar overeenkwamen wat betreft een aantal dingen dat was voorgevallen tijdens het telefoongesprek en het huisbezoek. Verzoeker vond dat de inspecteur zich tijdens het telefoongesprek dwingend gedroeg en gaf aan dat de inspecteur tijdens het huisbezoek boos wegliep. De inspecteur weersprak het voorgaande.
De Nationale ombudsman was wel van mening dat op een aantal andere momenten de inspecteur zich onvoldoende bewust was van het effect van zijn opmerkingen en handelingen op verzoeker.
Zo had de inspecteur tijdens het gesprek op kantoor aangegeven dat hij moe was omdat hij vroeg was opgestaan om te gaan waarnemen. Verzoeker meldde dat hij door de opmerking het gevoel had dat hij als fraudeur werd gezien. De Nationale ombudsman overwoog dat de inspecteur zich had moeten realiseren dat de opmerking over het waarnemen zonder uit te leggen waarom hij deze maakte, het gevoel bij verzoeker kon oproepen dat hij bij voorbaat al als fraudeur werd gezien.
Tijdens het telefoongesprek liet de inspecteur verzoeker weten dat hij hem thuis zou bezoeken voor het ophalen van de urenstaat. Verzoeker kreeg hier een vreemd gevoel hierbij. De inspecteur gaf aan dat hij dit bij wijze van service had voorgesteld. Door niet uit te leggen wat de reden is dat de inspecteur verzoeker thuis wilde opzoeken kan de Nationale ombudsman het zich voorstellen dat verzoeker zich geïntimideerd voelde.
De Nationale ombudsman constateerde dat de inspecteur , gelet op het vooorgaande, niet conform de gedragscode van de inspecteurs had gehandeld en daarmee in strijd had gehandeld met het vereiste van professionaliteit.