Verzoeker is een zeer ervaren en gerespecteerd jager. In december 2004 zette de jachthouder verzoeker uit de jachtcombinatie omdat verzoeker een hert had geschoten en dit niet had afgemeld. De politie verdacht verzoeker van stroperij en startte strafvervolging. Tegelijkertijd nam de politie zijn jachtakte in. De rechter vond dat de politie ook had kunnen volstaan met een reprimande. Vlak voor deze uitspraak startte de politie een tweede strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaken werden geseponeerd.
Verzoeker klaagde over vooringenomenheid van de politie bij deze strafzaken, en vervolgens over pesterij bij de behandeling van zijn klachten. De Nationale ombudsman vond wel dat er opmerkingen over deze onderzoeken te maken waren, maar dat geen sprake was van vooringenomenheid.
Ook klaagde verzoeker over belangenverstrengeling omdat een van de leden van de jachtcombinatie ambtenaar is van de Koninklijke Marechaussee.
De Nationale ombudsman oordeelde dat door de betrokkenheid bij beide strafrechtelijke onderzoeken is gehandeld in strijd met het verbod op vooringenomenheid.
De korpschef gaf de jachtakte terug met een reprimande. Verzoeker klaagde over de toon van dit besluit. De Nationale ombudsman oordeelde dat de korpschef had gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid, omdat de korpschef met de toon in de brief, het tweede strafrechtelijke onderzoek en de lange duur van het besluit, de indruk wekt dat hij zich niet wil neerleggen bij de rechterlijke uitspraak.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de korpsbeheerder bij de behandeling van verzoekers klacht over de toon van dit besluit heeft gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid en ook in strijd met het motiveringsbeginsel. Daar waar de schijn van partijdigheid was gewekt was het aan de korpsbeheerder om die schijn gemotiveerd weg te nemen en aan verzoeker uit te leggen waarom geen sprake was van pesterij.
