De ex-echtgenoot van verzoekster, woonachtig in Schotland, betaalde geen partner-, en kinderalimentatie. Verzoekster schakelde daarom in 1999 het LBIO in. In 2008, het moment waarop verzoekster zich tot de No wendde, had zij nog altijd geen alimentatie ontvangen.
Zij klaagde er dan ook over dat het LBIO zich onvoldoende had ingespannen om de door haar ex-echtgenoot verschuldigde partner-en kinderalimentatie bij hem te innen. Verzoekster vond dat het voor haar door de trage handelwijze van het LBIO nagenoeg onmogelijk was geworden om de totale alimentatieschuld op hem te verhalen.
De No oordeelde dat het LBIO al die jaren niet voortvarend, noch actief handelend heeft opgetreden. Het LBIO nam steeds een afwachtende houding aan en nam steeds genoegen met de informatie die het sporadisch en met grote tussenpozen van de Schotse instantie (wiens inzet noodzakelijk was om tot inning in Schotland te kunnen komen) ontving. Het LBIO heeft de regie volledig uit handen gegeven. Het LBIO had bij aanvang van de procedure met de Schotse instantie moeten bespreken welke stappen door wie wanneer gezet zouden worden en het LBIO had die procedure moeten monitoren door telkens navraag te doen naar de stand van zaken en actief moeten doorvragen. Het LBIO had dus een actieve, daadkrachtige en betrokken houding moeten aannemen. Op dit punt is het LBIO ernstig tekort geschoten. Hiermee heeft het gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid.