In april 2007 vond er een schietpartij plaats. Hierbij werd verzoekster als verdachte aangehouden en vervolgens ingesloten in een politiecel om later te worden verhoord. Toen zij op enig moment op het toilet zat, werd onverwacht de celdeur geopend door politieambtenaar B. Hij was belast met het verhoor van verzoekster en had de bedoeling haar mee te nemen naar de verhoorruimte. Toen bleek dat verzoekster zich op het toilet bevond, sloot politieambtenaar B. weer de deur. Politieambtenaar B. haalde verzoekster even later op en nam haar mee naar de verhoorruimte. Politieambtenaar B. nam vervolgens samen met een collega het verhoor af. Verzoekster diende een klacht in bij de politie over het openen van de celdeur door politieambtenaar B. terwijl zij op het toilet zat en ook over het feit dat dezelfde politieambtenaar bij het verhoor aanwezig was. De klacht over het openen van de celdeur terwijl verzoekster op het toilet zat, achtte de korpsbeheerder de klacht gegrond. Vervolgens wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de klacht over de aanwezigheid van de politieambtenaar B. bij het verhoor. De Nationale ombudsman achtte deze klacht gegrond wegens schending van het vereiste van correcte bejegening. De Nationale ombudsman stelde hiertoe vast dat er sprake was van een zeer ongemakkelijke situatie. Het gevoel geïntimideerd te zijn is naar het oordeel van de Nationale ombudsman echter een subjectief gevoel dat moeilijk gedragen kan worden door feiten en omstandigheden. Het is de Nationale ombudsman niet aannemelijk geworden dat politieambtenaar B. door bij het verhoor aanwezig te zijn, de intentie had verzoekster hiermee te intimideren. Uit het onderzoek is verder echter niet gebleken dat betrokken politieambtenaar B. aan het begin van het verhoor met verzoekster het incident heeft besproken, aan haar de reden van zijn aanwezigheid bij het verhoor duidelijk heeft gemaakt en haar heeft gevraagd of zij daar gelet op de situatie bezwaar tegen had. Uit het onderzoek is verder gebleken dat betrokken politieambtenaar B. heeft nagelaten om het toilet-incident te melden bij zijn teamleider. Vanuit het oogpunt van professionaliteit had dit wel van hem verwacht mogen worden. De Nationale ombudsman neemt hierbij verder het volgende in ogenschouw. Uit het standpunt van de korpsbeheerder bleek dat de "passieve rol" die politieambtenaar B. tijdens het verhoor had concreet inhoudt de mogelijkheid van een kritische beschouwing van het verhoor, meer gelegenheid tot observatie en verkleining van de kans op beïnvloeding door de verhoorder. De Nationale ombudsman leidde hieruit af dat bij genoemde "passieve rol" een stuk procesbewaking hoort. Nu politieambtenaar B. kennelijk deze rol had toebedeeld gekregen bij het verhoor, had het juist voor de hand gelegen dat hij zich bewust was van het feit dat verzoekster zich ongemakkelijk zou voelen door zijn aanwezigheid bij het verhoor. Al met al had politieambtenaar B. naar het oordeel van de Nationale ombudsman gehandeld in strijd met het vereiste van een correcte bejegening.
Vereiste van correcte bejegening: niet behoorlijk