Verzoeker en zijn dochter gaan geregeld naar hetzelfde Mc-Donald's filiaal in Rotterdam om een kop koffie te drinken, zo ook op dinsdag 1 augustus 2006. Verzoekers dochter is geestelijk gehandicapt. Op een gegeven moment werd verzoeker en zijn dochter door een manager van het C&A pand, waarin de Mc-Donald's zich bevindt, en medewerkers van de beveiligingsdienst verzocht om het pand te verlaten. Verzoekers dochter zou op het toilet zijn aangetroffen met een spuit met drugs. Intussen was assistentie gevraagd van de politie. Twee politieambtenaren arriveerden ter plekke, ondervroegen verzoeker en zijn dochter en onderzochten de tas van de dochter. Vervolgens sommeerden zij verzoeker en zijn dochter het pand te verlaten. Verzoeker en zijn dochter gaven gehoor aan dit verzoek. Verzoeker klaagt er onder andere over dat de politieambtenaren hem en zijn dochter hebben gesommeerd om het Mc-Donald's restaurant te verlaten. De Nationale ombudsman achtte in zoverre het optreden van de politie niet onjuist omdat betrokken politieagenten bevoegd waren verzoeker te sommeren het pand te verlaten. De Nationale ombudsman oordeelde verder echter dat het optreden wel in strijd was met het verbod van vooringenomenheid. Uit het onderzoek was volgens de Nationale ombudsman wel voldoende duidelijk gebleken dat er wat betreft het vermoeden van drugsgebruik kennelijk sprake was van een misverstand nu de betreffende agenten hadden vastgesteld dat verzoekers dochter geestelijk gehandicapt was, in de tas van verzoeker en zijn dochter geen spuit of andere sporen van drugsgebruik waren aangetroffen en ook de armen van verzoekers dochter geen sporen van drugsgebruik vertoonden. Na deze constatering had het voor de hand gelegen dat de politie aan de floormanager zou vragen of deze nog bij zijn eis bleef dat verzoeker en zijn dochter het pand moesten verlaten. De Nationale ombudsman achtte het aannemelijk dat deze terugkoppeling niet of niet duidelijk heeft plaatsgevonden. In het verlengde hiervan acht de Nationale ombudsman het ook aannemelijk dat vervolgens de vraag of het nog nodig was dat verzoeker en zijn dochter het pand zouden verlaten, door de betrokken politieagenten niet aan de floormanager is gesteld. Het is dan ook begrijpelijk dat bij verzoeker de indruk is ontstaan dat de politie partijdig is opgetreden.
Verbod van vooringenomenheid: niet behoorlijk
Verder klaagde verzoeker over het niet opmaken van een proces-verbaal, de weigering om getuigen te horen en over de klachtbehandeling.