De zoon van verzoekster is uit huis geplaatst. Daaraan lag een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter ten grondslag. Op het moment dat de officier van justitie een machtiging tot binnentreden in de woning van verzoekster afgaf, was de machtiging van de rechter echter verlopen. Verzoekster stelde zich op het standpunt dat hierdoor de grondrechten van haar zoon waren overschreden.
De Nationale ombudsman overwoog dat de zienswijze van de minister van Justitie, dat ondanks dat de machtiging tot binnentreden was verleend terwijl de machtiging tot uithuisplaatsing was verlopen, hiermee niet in strijd met de bedoeling van de wet was gehandeld, niet kon worden gevolgd. Immers, de wetgever heeft er bewust voor gekozen om de machtiging gedurende een beperkte duur geldig te laten zijn. Er bestaan geen beletselen, aldus de Nationale ombudsman, om een nieuwe machtiging aan te vragen wanneer deze termijn van drie maanden is verstreken. Gelet op het feit dat op de dag dat een machtiging tot spoed-uithuisplaatsing werd gevraagd, de rechter deze ook heeft afgegeven, blijkt dat indien haast is geboden tot het verlenen van zorg aan een minderjarige, deze op zeer korte termijn middels die machtiging kan worden geboden. Nu de machtiging tot uithuisplaatsing was verlopen, had de officier van justitie geen machtiging tot binnentreden mogen afgeven. Door dit toch te doen, is gehandeld in strijd met het huisrecht.