2008/211

Rapport

Verzoeker was sinds 1997 werkzaam bij het regionale politiekorps Brabant-Noord, aanvankelijk als aspirant en sinds 2000 als medewerker parketpolitie. Vanaf 1999 diende verzoeker regelmatig bezwaar en beroep in tegen besluiten jegens hem genomen door het bevoegd gezag. Begin 2004 vond er een incident plaats tussen verzoeker en het korps. Dat incident en de vele door verzoeker ingestelde bezwaar- en beroepsprocedures kwamen in een gesprek in augustus 2004 waarin het functioneren van verzoeker in de periode 1 juli 2003 - 1 juli 2004 werd beoordeeld naar voren. Verzoeker was het niet eens met de opmerkingen daarover in het verslag van dit beoordelingsgesprek. De beoordeling werd uiteindelijk op 16 april 2005 vastgesteld. Verzoeker deed op 1 november 2006 aangifte van valsheid in geschrift bij de hoofdofficier van justitie. De aangifte richtte zich tegen zijn leidinggevende H..

Verzoeker klaagde erover dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch zijn aangifte van 1 november 2006 over het plegen van valsheid in geschrift door twee ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord, alsmede zijn rappel van 3 december 2006 betreffende die aangifte, integraal en zonder embargo heeft doorgestuurd naar (de korpschef van) het regionale politiekorps Brabant-Noord.

De Nationale ombudsman oordeelde dat de verstrekking van de aangifte door de hoofdofficier niet in strijd was met het recht van verzoeker op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Volgens de Nationale ombudsman kon de verstrekking niet worden gegrond op de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de bijbehorende aanwijzing Wjsg. Deze regelingen strekken er toe om de privacybelangen van degene jegens wie de aangifte zicht richt (in dit geval H.) te beschermen en zien niet op de bescherming van de belangen van de aangever (in dit geval verzoeker).

Voorts bleek niet van enig bezwaar van H. tegen de verstrekking. Ten slotte is niet gebleken dat verzoeker de hoofdofficier had verzocht om de aangifte buiten het korps om te onderzoeken dan wel om de aangifte niet aan het korps door te sturen. Daarnaast concretiseerde verzoeker niet in welk (privacy)belang hij is geschaad door genoemde doorzending. De hoofdofficier had volgens de Nationale ombudsman voldoende reden om de aangifte aan het korps door te sturen. Daarbij was onder meer van belang het achterliggende arbeidsconflict tussen verzoeker en het korps en de verantwoordelijkheid van de hoofdofficier voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in zijn politieregio.

De klacht was niet gegrond; er was geen strijd met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Instantie: Hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch

Klacht:

Aangifte over het plegen van valsheid in geschrift, alsmede verzoekers rappel betreffende die aangifte, integraal en zonder embargo doorgestuurd naar het regionale politiekorps Brabant-Noord.

Oordeel:

Niet gegrond