2008/104

Rapport

Verzoeker ondervond geluidsoverlast van de opening van een café. Hiervan wilde hij aangifte doen, maar dit werd hem geweigerd, omdat de politie het beleid hanteert dat van geluidsoverlast enkel een melding wordt gemaakt. De Nationale ombudsman overwoog dat er sprake was van overlast veroorzaakt door een horecagelegenheid en dus van een vergunnings- en/of ontheffingssituatie. Indien bepaalde hierin gestelde voorwaarden worden overschreden, kan een burger daarvan melding maken bij de politie of de gemeente. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders, om daar maatregelen of sancties aan te verbinden. Wanneer het college besluit tot handhaving, kan de politie hierin een ondersteunende rol spelen.

Er staat naast de bestuursrechtelijke ook een strafrechtelijke weg open om tegen geluidsoverlast in 't geweer te komen. Op basis van een bepaling in de APV is geluidsoverlast die wordt veroorzaakt buiten de horeca-inrichting strafbaar gesteld. Een burger kan aangifte doen van overtreding daarvan. Een tweede mogelijkheid is via de Wet milieubeheer (Wm). Hierin is vastgelegd dat in lagere regelgeving regels kunnen worden opgelegd aan niet-vergunningplichtigen (waaronder cafés vallen) ter bescherming van het milieu. In het Besluit horeca-, sport en recreatie-instellingen milieubeheer zijn regels vastgesteld over het maximaal toegestane geluidsniveau van een café. Als er te veel geluid komt vanuit het café, worden deze regels overtreden en kan aangifte worden gedaan. Overtreding van deze bepaling in de Wm is namelijk in de Wet op de Economische Delicten strafbaar gesteld. Het beleid van de politie om van meldingen van geluidsoverlast door horecaondernemers geen aangifte op te nemen, is dan ook niet juist. Verzoeker had aangifte moeten kunnen doen van geluidsoverlast door de horecaondernemer. Er was dan ook gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.

Een tweede klacht betrof het niet tijdig regelen van een gesprek met de wijkagent om over overlast door buurtgenoten te spreken. De wijkagent bleek niet aanwezig te zijn en vervanging was niet geregeld. Degene die werd aangewezen om met verzoeker in gesprek te gaan, bleek evenmin direct beschikbaar. De Nationale ombudsman stelde dat binnen veel organisaties het gebruikelijk is dat bij lang- of kortdurende afwezigheid van een medewerker, een vervanger wordt aangewezen voor die periode en dat dit ook zo binnen het korps geregeld dient te zijn. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk in gevallen waarin speciale afspraken met burgers zijn gemaakt over één aanspreekpunt binnen het korps. Hiervan was in dit geval niet gebleken. Wel kreeg de Nationale ombudsman de indruk dat verzoeker binnen het korps als lastig werd ervaren. Gelet daarop achtte hij het begrijpelijk dat was besloten om het voeren van het gesprek over te laten aan iemand die hoger in rang stond, dan aan een andere wijkagent. Dit bracht wel mee dat de politie niet slagvaardig had kunnen optreden naar aanleiding van het verzoek. Pas een maand later vond het gesprek plaats. Toen werd het gesprek met de buurtbewoners niet zinvol meer geacht. Het geheel overziend kwam de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het had gehaperd in de interne organisatorische voorzieningen.

Andere klachtonderdelen: weigeren aangifte op te nemen en het niet beantwoorden van een brief.

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Niet tijdig gesprek tussen verzoeker en wijkagent geregeld; brief niet beantwoord.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Geweigerd aangifte op te nemen van geluidsoverlast afkomstig uit een café; geweigerd aangifte op te nemen wegens intimidatie door buurtbewoners.

Oordeel:

Niet gegrond