In juli 2000, werd verzoekster slachtoffer van een zedendelict. Van dit delict deed zij op het politiebureau van Culemborg aangifte.
In september 2000 kwam verzoekster gedwongen in de prostitutie in Amsterdam terecht. Zij werd mishandeld en wist na een periode van zeven maanden te ontsnappen. Na haar ontsnapping verbleef verzoekster een tijd in een opvanghuis in Leeuwarden. Ook van dit ernstige strafbare feit deed verzoekster aangifte bij twee ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
De politieambtenaren deelden verzoekster mee dat haar aangifte naar het politiebureau van Culemborg zou worden gestuurd, ter verdere afhandeling. Hier werd toe besloten omdat de verdachte in deze zaak ook verdachte was in de andere zedenzaak, waarvan verzoekster aangifte had gedaan. Het leek de Amsterdamse agenten beter om de zaak door hun collega's van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid te laten afhandelen.
Later werd besloten om de tweede aangifte toch door het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland af te laten handelen. Een politieambtenaar legde de aangifte in zijn postvak ter verdere afhandeling en verzending. stuurde. De aangifte werd nooit ontvangen door de politie Amsterdam.
Verzoekster klaagde erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid haar aangifte van 3 april 2001, die door het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland ter verdere afhandeling in 2001 is toegestuurd, is kwijtgeraakt.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de betrokken politieambtenaar de aangifte niet in zijn postvak had moeten leggen ter verdere afhandeling en verzending. De politieambtenaar had er tenminste voor moeten zorgen dat de aangifte als verzendpost werd geregistreerd, zodat later gecontroleerd had kunnen worden of verzoeksters aangifte daadwerkelijk was verzonden.
De Nationale ombudsman achtte de klacht gegrond wegens strijd met het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen.