Verzoeker werd op 3 juli 2006 omstreeks 09.00 uur wegens het rijden met zijn solex op de stoep staande gehouden door politieambtenaar X. X reikte verzoeker daarvoor een kennisgeving beschikking uit en vroeg X vervolgens naar zijn identiteitsbewijs. Verzoeker toonde X zijn visitekaartje. X hield verzoeker aan omdat verzoeker geen geldig legitimatiebewijs kon tonen. Verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau en daar ingesloten. Nadat de vrouw van verzoeker een geldig legitimatiebewijs van verzoeker op het politiebureau had getoond werd verzoeker op 3 juli 2006 omstreeks 12.15 uur in vrijheid gesteld.
Verzoeker klaagde erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden de situatie, nadat hij op 3 juli 2006 omstreeks 09.05 uur door politieambtenaar X was staande gehouden in verband met een door hem gepleegde verkeersovertreding, hebben laten escaleren door hem aan te houden en in te sluiten op het politiebureau als gevolg van het feit dat verzoeker geen identiteitsbewijs kon tonen.
Verzoeker klaagde in dat verband uitdrukkelijk niet over de rechtmatigheid van zijn aanhouding en insluiting, nu het gerechtshof te Den Haag op 5 juni 2007 heeft beslist dat zijn aanhouding en insluiting op rechtmatige gronden is geschied.
De Nationale ombudsman gaf over de aanhouding op straat geen oordeel. De verklaringen van verzoeker en X over hetgeen zich voorafgaand aan en tijdens de aanhouding afspeelde stonden lijnrecht tegenover elkaar.
De Nationale ombudsman oordeelde over de insluiting van verzoeker als volgt. Uit de verklaringen van de drie politieambtenaren die betrokken waren bij het vervoer naar en de insluiting op het politiebureau van verzoeker kwam naar voren dat verzoeker zich na de aanhouding recalcitrant gedroeg en dat het lastig was om met hem een gesprek te voeren. Verzoeker betwistte dit. De Nationale ombudsman hechtte daartegenover meer waarde aan de drie gelijkluidende verklaringen van genoemde drie politieambtenaren. De Nationale ombudsman stelde daarbij vast dat verzoeker geen geldig legitimatiebewijs kon tonen en dat verzoeker op het politiebureau zat met als doel het vaststellen van zijn identiteit.
Door verzoeker mee te nemen naar het bureau en in te sluiten handelde politie niet in strijd met het evenredigheidsvereiste.
De klacht was niet gegrond
Verzoeker klaagde er voorts over dat de korpsbeheerder geen beslissing nam over zijn verzoek om schadevergoeding