2007/207

Rapport

Terwijl verzoeker in detentie verbleef werd hij geconfronteerd met voornemen van de officier van Justitie om de kantonrechter te verzoeken om machtiging te verlenen voor de tenuitvoerlegging van het dwangmiddel gijzeling tegen hem. Omdat verzoeker tijdens de detentie enkele keren naar een andere p.i was overgeplaatst, had hij het CJIB verzocht de oproepingen voor de zittingen niet naar hem maar rechtstreeks naar zijn advocaat te laten zenden. Omdat de oproepingen niet door het CJIB maar door de betrokken griffie worden verzonden, had het CJIB dit geweigerd.

In reactie op de klacht liet de minister van Justitie hierover weten dat het CJIB voortaan in voorkomende gevallen de betrokken griffie de gegevens van de gemachtigde separaat zou toezenden.

De Nationale ombudsman achtte het niet juist dat de minister niet eerder met deze oplossing was gekomen en overwoog daarbij dat het verzorgen van de oproeping voor de zitting weliswaar niet binnen het taakgebied van het CJIB ligt, maar dat het CJIB wel steeds optimaal dient bij te dragen aan het behoorlijk oproepen van een betrokkene als bedoeld in artikel 28. tweede lid, van de WAHV.

De klacht was gegrond vanwege schending van het fair play beginsel.

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Verzoek om alle correspondentie die betrekking heeft op verzoekers gijzelingszaken aan verzoekers raadsman te doen toekomen, afgewezen.

Oordeel:

Gegrond