Verzoekers klacht over disproportioneel geweld bij zijn aanhouding was ongegrond verklaard door de korpsbeheerder. Nadien is hij vervolgd voor wederspannigheid; hij werd vrijgesproken. Verzoeker merkte bij zijn klacht bij de Nationale ombudsman op dat volgens de Klachtadviescommissie zijn verzet bij de aanhouding de rechtvaardiging voor het geweld was geweest.
De Nationale ombudsman overwoog dat nu er volgens de rechter onvoldoende bewijs was voor het verzet, er geen ruimte meer was om de geweldstoepassing goed te keuren. Dit betekent overigens nog niet automatisch dat het optreden van de politie niet behoorlijk was; er was sprake van sterk uiteen lopende lezingen van de aanhouding in kwestie. In dit geval waren er toch aanwijzingen om de ene lezing meer aannemelijk te achten dan de andere. De Nationale ombudsman vond aannemelijk dat het handelen van de politie escalerend was geweest en oordeelde dat de politie had gehandeld in strijd met verzoekers recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.
Verzoeker klaagde er ook over dat de Klachtadviescommissie een aantal getuigen niet had gehoord, althans dat de Commissie in het advies geen rekening had gehouden met de (door henzelf op schrift gestelde) verklaringen.
De Nationale ombudsman overwoog dat de Commissie kon worden gevolgd in haar standpunt dat het niet nodig was om de getuigen te horen. Daaraan doet niet af dat de getuigen later wél in de strafprocedure zijn gehoord. Ook bleek uit het advies voldoende dat de commissie kennis had genomen van de getuigenverklaringen en was er hier geen reden om ze uitdrukkelijk in de overwegingen te betrekken. Het motiveringsvereiste was dan ook niet geschonden.