De minderjarige zoon T. van verzoekster schold vanuit een kermisattractie twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost uit. De twee politieambtenaren hielden de zoon van verzoekster vervolgens aan wegens belediging van een ambtenaar en deden bij T. vervolgens de handboeien om.
Verzoekster klaagt erover dat haar minderjarige zoon, nadat hij was aangehouden, door een betrokken politieambtenaar is geboeid.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de zoon van verzoekster terecht was aangehouden, nu er sprake was van een verdenking van een strafbaar feit. De Nationale ombudsman oordeelde vervolgens dat de politieambtenaren niet in redelijkheid konden overgaan tot het boeien van de zoon van verzoekster. Er was immers niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan moest worden gevreesd dat T. na zijn aanhouding zou vluchten. Ook is niet gebleken dat T. zich op een dusdanig onberekenbare wijze heeft gedragen dat de politie op grond daarvan in redelijkheid kon vrezen voor haar eigen veiligheid, die van derden of die van T. Dreigende omstandigheden zijn niet aannemelijk gemaakt. Ten slotte is naar het oordeel van de Nationale ombudsman het feit dat de aanhouding plaatsvond op een druk bezochte kermis geen omstandigheid die het aanleggen van boeien op zichzelf rechtvaardigt.
Het grondrecht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam is geschonden.
Gedraging niet behoorlijk.