2006/399

Rapport

Op zondagavond 29 mei 2005 was de kleindochter van verzoekster naar een bijeenkomst in het dorp geweest. Die avond werd verzoekster opgebeld door - de haar onbekende - mevrouw V.

V. vertelde haar dat haar kleindochter bij V. wilde logeren, omdat zij niet naar huis wilde. Verzoekster was het hier niet mee eens en vond dat haar kleindochter naar huis moest komen. V. gaf verzoekster haar mobiele telefoonnummer. Toen verzoekster weer telefonisch contact opnam met V., waren V. en het meisje inmiddels op het politiebureau gearriveerd. Na telefonisch contact tussen verzoekster en de politie, nam verzoekster telefonisch contact op met het Crisis Interventie Team van het Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder ook: CIT). Na contact tussen de politie, verzoekster en het CIT, werd besloten de kleindochter voor de nacht bij V. onder te brengen.

Verzoekster klaagde erover dat de politie aan verzoekster en aan het Crisis Interventie Team (CIT) van Bureau Jeugdzorg had geadviseerd haar kleindochter voor de nacht onder te brengen bij een derde, die haar achteraf had verteld borderline-patiënte te zijn. Het was haar niet duidelijk waarom de politie haar kleindochter niet gewoon naar huis had gebracht.

Uit het onderzoek bleek dat de politie, alvorens met het CIT te spreken, verzoekster telefonisch had gesproken. De politie adviseerde verzoekster hierbij haar kleindochter de nacht door te laten brengen bij - de voor verzoekster en politie onbekende - V. De politie schetste hierbij als enig mogelijk alternatief dat zij de klein­dochter niet konden dwingen naar huis te gaan, en dat haar kleindochter dan zou gaan zwerven. Volgens politieambtenaar Ha. werd tijdens het telefoongesprek met verzoekster ook geen andere oplossing besproken.

Gelet op het voorgaande, kan de Nationale ombudsman zich voorstellen dat verzoekster dit advies als dwingend heeft ervaren, aangezien haar geen alternatief werd geboden. De Nationale ombudsman oordeelde derhalve dat de politie tijdens dit telefoongesprek actiever alternatieve mogelijkheden had kunnen bedenken en bespreken met verzoekster. Hierbij had het bespreken van en informeren naar de mogelijkheid, om de kleindochter niet bij een onbekende maar bij een bekende derde (zoals familie of vrienden) onder te brengen, in de rede gelegen. Door dit na te laten handelde de politie in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.

Verder klaagde verzoekster erover dat de politie:

- haar onvoldoende had betrokken bij de gesprekken en de beslissing over het onderbrengen van haar kleindochter bij een derde. ;

- onvoldoende onderzoek had verricht naar degene bij wie haar kleindochter werd ondergebracht en op grond daarvan het Crisis Interventie Team van het bureau Jeugdzorg had geadviseerd.

Deze klachten werden niet gegrond verklaard.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Handelwijze in verband met onderbrengen voor de nacht van verzoekers kleindochter: aan verzoeker geadviseerd om kleindochter voor de nacht onder te brengen bij een derde.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzoekster onvoldoende betrokken bij gesprekken en beslissing over onderbrengen van kleindochter bij een derde; onvoldoende onderzoek verricht naar degene bij wie kleindochter werd ondergebracht.

Oordeel:

Niet gegrond