Verzoeksters echtgenoot raakte als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een andere personenauto. Er was uitsluitend sprake van lichte materiële schade. Zowel verzoekster als twee politieambtenaren kwamen ter plaatse. De politieambtenaren maakten een registratieset op.
Verzoekster klaagde er over dat de politieambtenaren haar echtgenoot niet hadden gehoord.
De Nationale ombudsman beoordeelde de klacht in het licht van twee behoorlijkheidvereisten. Enerzijds boog hij zich over de vraag of de politieambtenaren hadden gehandeld in overeenstemming met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving en anderzijds boog hij zich over de vraag of de politieambtenaren hadden gehandeld in overeenstemming met het verbod op vooringenomenheid.
Ten aanzien van het eerste vereiste overwoog de Nationale ombudsman, dat het voor de vaststelling van de feiten en de omstandigheden waaronder de aanrijding had plaatsgevonden, niet van belang was geweest dat het relaas van de bij de aanrijding betrokken partijen zou zijn aangehoord, en evenmin dat dit relaas zijn weerslag zou hebben gevonden in een registratieset. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politieambtenaren alle - voor een goede afwikkeling van de zaak - relevante informatie hadden verworven en niet gesteld kon worden dat zij hadden gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving. De gedraging was behoorlijk.
Ten aanzien van het tweede vereiste overwoog de Nationale ombudsman het volgende. Hoewel er op zichzelf bezien geen noodzaak had bestaan om partijen te horen, had het met het oog op een ander behoorlijkheidsvereiste toch voor de hand gelegen om de echtgenoot van verzoekster zijn verhaal te laten doen. Uit de stukken was namelijk komen vast te staan, dat één van de politieambtenaren de andere partij wel deze gelegenheid had geboden. De Nationale ombudsman was van oordeel dat wanneer politieambtenaren - zelfs indien er geen noodzaak bestaat om partijen te horen - slechts één van de partijen in de gelegenheid stellen om zijn of haar zienswijze naar voren te brengen, dit bij de andere partij een gevoel van partijdigheid kan opwekken, hetgeen strijd oplevert met het verbod van vooringenomenheid. Op grond van dit vereiste hadden de politieambtenaren verzoeksters echtgenoot dan ook in staat dienen te stellen om zijn kant van het verhaal te vertellen. Ten aanzien van de vraag of dit was gebeurd, liepen de lezingen echter uiteen. De Nationale ombudsman kon zich dan ook niet uitlaten over de vraag of de politie in dit geval al dan niet had gehandeld in strijd met het verbod op vooringenomenheid. De Nationale ombudsman onthield zich daarom van een oordeel.